1. Je wilt weten waar iemand woont. Vraag: *کجا* تو زندگی می‌کنی؟ (Hint: gebruik het vraagwoord voor ‘waar’)
2. Je vraagt aan iemand hoe laat het is. Vraag: ساعت *چنده*؟ (Hint: gebruik het vraagwoord voor ‘hoeveel’ bij tijd)
3. Je vraagt waarom iemand niet komt. Vraag: چرا تو نمی‌آیی؟ (Hint: gebruik het vraagwoord voor ‘waarom’)
4. Je wilt weten wat iemand eet. Vraag: تو چه *می‌خوری*؟ (Hint: werkwoord ‘eten’ in tegenwoordige tijd)
5. Je vraagt aan iemand met wie hij praat. Vraag: تو با *کی* حرف می‌زنی؟ (Hint: gebruik het vraagwoord voor ‘met wie’)
6. Je vraagt hoe iemand zich voelt. Vraag: تو *چطوری*؟ (Hint: vraag naar iemands gesteldheid)
7. Je vraagt wanneer de vergadering begint. Vraag: جلسه *کی* شروع می‌شود؟ (Hint: gebruik het vraagwoord voor ‘wanneer’)
8. Je vraagt hoeveel iets kost. Vraag: این چقدر *قیمت* دارد؟ (Hint: woord voor ‘prijs’)
9. Je vraagt welke kleur iemand mooi vindt. Vraag: تو چه *رنگی* را دوست داری؟ (Hint: vraag naar kleur)
10. Je vraagt of iemand al gegeten heeft. Vraag: آیا تو *خورده‌ای*؟ (Hint: voltooid deelwoord van ‘eten’)

1. Vraag of iemand naar school gaat. Vraag: آیا تو به مدرسه *می‌روی*؟ (Hint: gebruik de hulpwerkwoordvorm voor ‘gaan’)
2. Vraag of iemand water wil drinken. Vraag: آیا تو آب *می‌خواهی*؟ (Hint: werkwoord ‘willen’ in tegenwoordige tijd)
3. Vraag of iemand de film heeft gezien. Vraag: آیا تو فیلم را *دیده‌ای*؟ (Hint: voltooid deelwoord van ‘zien’)
4. Vraag of het vandaag regent. Vraag: آیا امروز *باران می‌بارد*؟ (Hint: werkwoord ‘regenen’ in tegenwoordige tijd)
5. Vraag of iemand een boek leest. Vraag: آیا تو کتاب *می‌خوانی*؟ (Hint: werkwoord ‘lezen’ in tegenwoordige tijd)
6. Vraag of iemand naar huis wil gaan. Vraag: آیا تو می‌خواهی به خانه *بروی*؟ (Hint: infinitief van ‘gaan’ met hulpwerkwoord)
7. Vraag of iemand met je wil praten. Vraag: آیا تو می‌خواهی با من *صحبت کنی*؟ (Hint: werkwoord ‘spreken’ in infinitief)
8. Vraag of iemand morgen komt. Vraag: آیا تو فردا *می‌آیی*؟ (Hint: werkwoord ‘komen’ in tegenwoordige tijd)
9. Vraag of iemand koffie drinkt. Vraag: آیا تو قهوه *می‌نوشی*؟ (Hint: werkwoord ‘drinken’ in tegenwoordige tijd)
10. Vraag of iemand genoeg geslapen heeft. Vraag: آیا تو به اندازه کافی *خوابیده‌ای*؟ (Hint: voltooid deelwoord van ‘slapen’)