1. Dit is *mâdar* ketâb. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn” bij “moeder”)
2. Ân ketâb *to* ast. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw”)
3. In mâšîn *u* ast. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn/haar”)
4. Mâ ketâbhâ-ye *mâ* dârim. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “onze” meervoud)
5. Shomâ dust-e *shomâ* hastid. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “uw” of “jullie”)
6. Pedar-e *u* doktor ast. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn/haar”)
7. Ketâb-e *to* ru miz ast. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “jouw”)
8. Ân khâne-ye *mâdar* ast. (Hint: Gebruik het bezittelijk bijvoeglijk voornaamwoord voor “mijn moeder”)
9. Dust-e *man* bâyad biyâyad. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn”)
10. Mâšîn-e *shomâ* rang-e sorkh ast. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “jullie”)

1. Sâ’at-e *man* jadid ast. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “mijn” bij een voorwerp)
2. Ketâbkhâne-ye *to* bozorg ast. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “jouw”)
3. Dastmâl-e *u* taze ast. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “zijn/haar”)
4. Mâšîn-e *mâ* kharidari shod. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “onze”)
5. Dast-e *shomâ* zakhm dârad. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “jullie”)
6. Ketâb-e *pedar* man ghadimi ast. (Hint: Bezittelijk bijvoeglijk voornaamwoord dat verwijst naar “mijn vader”)
7. Dust-e *u* be man komak kard. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “zijn/haar”)
8. Khâne-ye *to* bozorgtar az mâst. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “jouw”)
9. Ketâb-e *mâdar* shoma ru miz ast. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “uw moeder”)
10. Bâzoo-ye *man* dard mikonad. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord voor “mijn”)