1. Ik heb *yek* ketāb gekocht. (Hint: Gebruik het woord voor ‘een’ in het Perzisch.)
2. Zij heeft *yek* sib gegeten. (Hint: Onbepaald lidwoord voor het woord ‘appel’.)
3. Hij ziet *yek* mard op straat. (Hint: ‘Een’ man in het Perzisch.)
4. Wij kopen *yek* māshin nieuw. (Hint: Onbepaald lidwoord bij ‘auto’.)
5. Jij leest *yek* ruznāmeh elke dag. (Hint: Gebruik ‘yek’ als onbepaald lidwoord.)
6. Zij draagt *yek* lebas mooi. (Hint: ‘Een’ kledingstuk in het Perzisch.)
7. Ik wil *yek* dozd vangen. (Hint: ‘Een’ dief, onbepaald lidwoord in Perzisch.)
8. Hij heeft *yek* ketābkhāneh in de stad. (Hint: Gebruik ‘yek’ bij het woord ‘bibliotheek’.)
9. Wij nemen *yek* bāghche om te planten. (Hint: Onbepaald lidwoord voor ’tuin’.)
10. Zij koopt *yek* dugh koud. (Hint: ‘Een’ drankje, gebruik ‘yek’.)

1. Er staat *yek* gorbe in de tuin. (Hint: Onbepaald lidwoord voor ‘kat’.)
2. Ik zag *yek* parvāneh in de lucht. (Hint: ‘Een’ vlinder, gebruik ‘yek’.)
3. Zij koopt *yek* sibzamini voor het diner. (Hint: Gebruik ‘yek’ bij het woord ‘aardappel’.)
4. Hij wil *yek* ketāb lezen. (Hint: Onbepaald lidwoord bij ‘boek’.)
5. Wij hebben *yek* miveh in de mand. (Hint: ‘Een’ stuk fruit, gebruik ‘yek’.)
6. Jij neemt *yek* chāye met suiker. (Hint: Onbepaald lidwoord voor ’thee’.)
7. Zij ziet *yek* māhī in het water. (Hint: ‘Een’ vis, gebruik ‘yek’.)
8. Ik koop *yek* doost goede vriend. (Hint: Gebruik ‘yek’ als onbepaald lidwoord bij ‘vriend’.)
9. Hij maakt *yek* khāneh groot. (Hint: ‘Een’ huis, gebruik ‘yek’.)
10. Wij eten *yek* nān vers. (Hint: Gebruik ‘yek’ als onbepaald lidwoord bij ‘brood’.)