Oefening 1: Voorwaardelijke werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *zou* gelachen hebben als je de grap had gehoord. (Gebruik “zou” in het Perzisch)
3. Als hij eerder *was* gekomen, hadden we samen kunnen eten. (Gebruik de verleden tijd van “zijn”)
4. Wij *zouden* naar het strand zijn gegaan als het niet had geregend. (Gebruik “zouden”)
5. Zij *zou* geholpen hebben als ze wist dat je het nodig had. (Gebruik “zou”)
6. Als ik de antwoorden *had* gekend, had ik het examen beter gemaakt. (Gebruik de verleden tijd van “hebben”)
7. Jullie *zouden* sneller zijn geweest als jullie meer hadden geoefend. (Gebruik “zouden”)
8. Als hij harder *had* gewerkt, was hij geslaagd. (Gebruik verleden tijd van “hebben”)
9. Ik *zou* naar de film zijn gegaan als ik niet zo moe was geweest. (Gebruik “zou”)
10. Zij *waren* blij geweest als ze het nieuws eerder hadden gehoord. (Gebruik verleden tijd van “zijn”)
Oefening 2: Voorwaardelijke zinnen in de tegenwoordige tijd
2. Jij *zou* blij zijn als je deze stad zou bezoeken. (Gebruik “zou” in het Perzisch)
3. Als hij hard *werkt*, krijgt hij een beloning. (Gebruik tegenwoordige tijd van “werken”)
4. Wij *zouden* meer leren als we elke dag oefenden. (Gebruik “zouden”)
5. Zij *zou* beter spreken als ze meer oefent. (Gebruik “zou”)
6. Als ik tijd *heb*, maak ik mijn huiswerk meteen. (Gebruik tegenwoordige tijd van “hebben”)
7. Jullie *zouden* gezonder leven als jullie meer sporten. (Gebruik “zouden”)
8. Als hij sneller *loopt*, haalt hij de trein. (Gebruik tegenwoordige tijd van “lopen”)
9. Ik *zou* graag reizen als ik vrij had. (Gebruik “zou”)
10. Zij *zijn* blij als ze goede cijfers krijgen. (Gebruik tegenwoordige tijd van “zijn”)