1. Jeg har en *stor* bil. (Hint: mannelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)
2. Hun har en *vakker* kjole. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)
3. Vi bor i et *lite* hus. (Hint: onzijdig, enkelvoud, onbepaald vorm)
4. Han kjøpte en *gammel* bok. (Hint: mannelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)
5. De har en *ny* hund. (Hint: mannelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)
6. Jeg ser en *fin* blomst. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)
7. Vi har et *rødt* eple. (Hint: onzijdig, enkelvoud, onbepaald vorm)
8. Hun fant en *snill* lærer. (Hint: mannelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)
9. De kjøpte en *dyr* sykkel. (Hint: mannelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)
10. Jeg trenger en *god* venn. (Hint: mannelijk, enkelvoud, onbepaald vorm)

1. Den *store* bilen er rød. (Hint: mannelijk, enkelvoud, bepaalde vorm)
2. Den *vakre* kjolen er blå. (Hint: vrouwelijk, enkelvoud, bepaalde vorm)
3. Det *lille* huset er gammelt. (Hint: onzijdig, enkelvoud, bepaalde vorm)
4. De *gamle* bøkene ligger på bordet. (Hint: meervoud, bepaalde vorm)
5. Den *nye* hunden sover. (Hint: mannelijk, enkelvoud, bepaalde vorm)
6. De *fine* blomstene er i hagen. (Hint: meervoud, bepaalde vorm)
7. Det *røde* eplet smaker godt. (Hint: onzijdig, enkelvoud, bepaalde vorm)
8. Den *snille* læreren hjelper oss. (Hint: mannelijk, enkelvoud, bepaalde vorm)
9. De *dyre* syklene står i garasjen. (Hint: meervoud, bepaalde vorm)
10. Den *gode* vennen min bor i Oslo. (Hint: mannelijk, enkelvoud, bepaalde vorm)