Oefening 1: Onbepaalde lidwoorden in eenvoudige zinnen
2. Zij heeft *ek* boek gekocht. (Hint: Onbepaald lidwoord voor één ding)
3. Hij eet *ek* appel elke dag. (Hint: Onbepaald lidwoord, vergelijkbaar met ‘een’)
4. Er staat *ek* boom naast het huis. (Hint: Gebruik het juiste onbepaalde lidwoord voor ‘een’)
5. Zij wil *ek* pen om te schrijven. (Hint: Onbepaald lidwoord bij een enkel voorwerp)
6. Wij hebben *ek* idee voor het project. (Hint: Gebruik het Nepalees voor ‘een’)
7. De leraar gaf mij *ek* taak. (Hint: Onbepaald lidwoord, verwijzend naar een taak)
8. Ik vond *ek* munt op straat. (Hint: Gebruik het onbepaalde lidwoord voor ‘een’)
9. De jongen draagt *ek* pet. (Hint: Onbepaald lidwoord voor kledingstuk)
10. Zij kocht *ek* jurk voor het feest. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een kledingstuk)
Oefening 2: Gebruik van onbepaalde lidwoorden met zelfstandige naamwoorden
2. Zij ziet *ek* vogel op de tak. (Hint: Gebruik het juiste onbepaalde lidwoord voor dieren)
3. Hij koopt *ek* auto volgende week. (Hint: Onbepaald lidwoord voor vervoermiddel)
4. Wij hebben *ek* kamer in het hotel geboekt. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een plaats)
5. De kat eet *ek* vis. (Hint: Onbepaald lidwoord bij voedsel)
6. Ik draag *ek* jas omdat het koud is. (Hint: Onbepaald lidwoord voor kleding)
7. Zij plant *ek* bloem in de tuin. (Hint: Gebruik het onbepaalde lidwoord voor planten)
8. Hij leest *ek* krant in de ochtend. (Hint: Onbepaald lidwoord bij iets om te lezen)
9. Wij hebben *ek* probleem met de auto. (Hint: Onbepaald lidwoord bij abstract begrip)
10. Ik zie *ek* ster aan de hemel. (Hint: Gebruik het onbepaalde lidwoord voor iets in de lucht)