1. तुम्ही *कधी* शाळेत जाल? (Hint: Vraag naar de tijd van een actie.)
2. तो बाजारात *कोठे* आहे? (Hint: Vraag naar de locatie.)
3. आपण उद्या *कधी* भेटणार आहोत? (Hint: Vraag naar een toekomstige tijd.)
4. ती पार्टी *कोठे* आहे? (Hint: Vraag naar een plaats.)
5. तुम्ही काल संध्याकाळी *कधी* शिकलात? (Hint: Vraag naar een specifiek tijdstip.)
6. माझे मित्र *कोठे* राहतात? (Hint: Vraag naar woonplaats.)
7. मी तुमच्याशी पुन्हा *कधी* बोलू शकतो? (Hint: Vraag naar het volgende contactmoment.)
8. परीक्षा *कधी* होईल? (Hint: Vraag naar een geplande datum.)
9. मुलं शाळेत *कोठे* खेळतात? (Hint: Vraag naar een plaats binnen de school.)
10. आम्ही रविवारला *कधी* भेटू? (Hint: Vraag naar het tijdstip op zondag.)

1. तुम्ही ते काम *कसे* केले? (Hint: Vraag naar de manier waarop iets gedaan is.)
2. ती एवढी खुश *का* आहे? (Hint: Vraag naar de reden.)
3. आपण प्रवास *कसा* करणार आहोत? (Hint: Vraag naar de wijze van reizen.)
4. त्याने परीक्षा *का* दिली नाही? (Hint: Vraag naar de oorzaak.)
5. मुलं शाळेत *कसे* पोहोचतात? (Hint: Vraag naar de wijze van aankomst.)
6. तुम्ही मला *का* मदत केली? (Hint: Vraag naar motivatie.)
7. ती गाणं *कसे* गाते? (Hint: Vraag naar de manier van zingen.)
8. आम्ही उद्या *कसे* भेटू? (Hint: Vraag naar de wijze van ontmoeten.)
9. तुम्ही ही समस्या *का* सोडवली? (Hint: Vraag naar de reden van actie.)
10. तो *कसा* इतका हुशार झाला? (Hint: Vraag naar de manier van ontwikkeling.)