Oefeningen met bezittelijke determinatoren voor de Maleise grammatica

1. Dit is *saya* buku. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘mijn’.)
2. Apakah itu *kamu* pensil? (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘jouw’.)
3. Dia membawa *dia* tas. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘zijn/haar’.)
4. Kami suka *kami* rumah. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘onze’ als inclusief).
5. Mereka membersihkan *mereka* kelas. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘hun’.)
6. Apakah ini *saya* meja? (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘mijn’.)
7. Kalian harus menjaga *kalian* barang. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘jullie’.)
8. Ibu memasak dengan *dia* panci. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘zijn/haar’.)
9. Kami membawa *kami* tas sekolah. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘onze’ als inclusief).
10. Anak itu membaca *dia* buku cerita. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘zijn/haar’.)

1. Ini adalah rumah *saya*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘mijn’ na het zelfstandig naamwoord).
2. Kamu harus membawa sepeda *kamu*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘jouw’ na het zelfstandig naamwoord).
3. Ayah membeli mobil *dia*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘zijn/haar’ na het zelfstandig naamwoord).
4. Kami membersihkan taman *kami*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘onze’ na het zelfstandig naamwoord).
5. Mereka menjaga anjing *mereka*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘hun’ na het zelfstandig naamwoord).
6. Saya menemukan kunci *saya*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘mijn’ na het zelfstandig naamwoord).
7. Kalian melihat sepatu *kalian*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘jullie’ na het zelfstandig naamwoord).
8. Dia membawa kamera *dia*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘zijn/haar’ na het zelfstandig naamwoord).
9. Kami membeli buku *kami*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘onze’ na het zelfstandig naamwoord).
10. Anak-anak bermain dengan bola *mereka*. (Hint: Gebruik het Maleis voor ‘hun’ na het zelfstandig naamwoord).