Oefening 1: Uitroepende woorden in zinnen
2. Ach, kaip *nuostabu* tai yra! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘geweldig’).
3. Jėga, tu *puikus* draugas! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘geweldig’ of ‘fantastisch’).
4. Kaip *liūdna* matyti tokią situaciją! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘verdrietig’).
5. Oho, tu *stiprus* žmogus! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘sterk’).
6. Na, kaip *keista* čia viskas! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘vreemd’ of ‘raar’).
7. Ech, kaip *šalta* lauke šiandien! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘koud’).
8. Vau, jis yra *protingas*! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘slim’).
9. Oi, kaip *skauda*! (Hint: Gebruik het uitroepende werkwoord voor ‘pijn doen’).
10. Hm, tai *įdomu*! (Hint: Gebruik het uitroepende bijvoeglijk naamwoord voor ‘interessant’).
Oefening 2: Uitroepende zinnen met werkwoorden
2. O, kaip tu *gerai* dainuoji! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘goed’).
3. Kokia diena, tu *nuostabiai* atrodai! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘prachtig’ of ‘geweldig’).
4. Ech, kaip jis *liūdniai* žiūri! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘verdrietig’).
5. Oho, kaip tu *stipriai* dirbi! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘hard’ of ‘sterk’).
6. Na, kaip tu *keistai* elgiesi! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘vreemd’).
7. Vau, ji *švelniai* kalba su vaikais! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘zacht’ of ‘lief’).
8. Hm, kaip tu *atsargiai* vairuoji! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘voorzichtig’).
9. Ach, kaip jis *greitai* reagavo! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘snel’).
10. Oi, kaip tu *puikiai* žaidi šachmatais! (Hint: Gebruik het uitroepende bijwoord voor ‘geweldig’).