Oefening 1: Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord (deze, die)
2. *Ši* knyga yra labai įdomi. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” bij een vrouwelijk enkelvoud.)
3. *Tie* namai yra labai seni. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” bij mannelijk meervoud.)
4. *Šie* batai yra patogūs. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” bij mannelijk meervoud.)
5. *Ta* mergaitė mokosi lietuvių kalbos. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” bij vrouwelijk enkelvoud.)
6. *Šios* gėlės kvepia nuostabiai. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” bij vrouwelijk meervoud.)
7. *Tas* stalas yra labai didelis. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” bij mannelijk enkelvoud.)
8. *Šiame* mieste gyvena daug žmonių. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” in de locatief bij mannelijk enkelvoud.)
9. *Tose* šalyse kalbama daug kalbų. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “die” in de locatief bij vrouwelijk meervoud.)
10. *Šią* dieną prisiminsiu visada. (Hint: Gebruik het aanwijzend voornaamwoord voor “deze” in de accusatief bij vrouwelijk enkelvoud.)
Oefening 2: Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in volgens het zelfstandig naamwoord
2. *Ši* katė labai graži. (Hint: Gebruik “deze” bij een vrouwelijk enkelvoud.)
3. Man patinka *tie* rūbai. (Hint: Gebruik “die” bij mannelijk meervoud.)
4. *Šie* obuoliai yra švieži. (Hint: Gebruik “deze” bij mannelijk meervoud.)
5. *Ta* kėdė yra sena. (Hint: Gebruik “die” bij vrouwelijk enkelvoud.)
6. Ar galiu paimti *šiuos* leidinius? (Hint: Gebruik “deze” bij mannelijk meervoud in accusatief.)
7. *Tos* žvaigždės šviečia ryškiai. (Hint: Gebruik “die” bij vrouwelijk meervoud.)
8. *Šiame* kambaryje yra daug šviesos. (Hint: Gebruik “deze” in locatief bij mannelijk enkelvoud.)
9. Aš noriu nusipirkti *tą* mašiną. (Hint: Gebruik “die” bij vrouwelijk enkelvoud in accusatief.)
10. *Šios* užduotys yra sunkios. (Hint: Gebruik “deze” bij vrouwelijk meervoud.)