Oefening 1: Bezittelijke voornaamwoorden bij personen
2. Apakah ini rumah *kamu*? (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “jij”).
3. Dia membawa tas *nya* ke sekolah. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “hij/zij”).
4. Kami suka bermain dengan anjing *kami*. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “wij”).
5. Apakah ini mobil *mereka*? (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “zij” meervoud).
6. Ini adalah sepeda *aku*. (Hint: alternatief bezittelijk voornaamwoord voor “ik”).
7. Apakah itu sepatu *anda*? (Hint: beleefd bezittelijk voornaamwoord voor “u”).
8. Adik membawa mainan *nya*. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “hij/zij”).
9. Kita harus menjaga rumah *kita*. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “wij” inclusief luisteraar).
10. Mereka membersihkan kamarnya *mereka*. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “zij” meervoud).
Oefening 2: Bezittelijke voornaamwoorden in context
2. Dia kehilangan kunci *nya* di taman. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “hij/zij”).
3. Kami membawa makanan *kami* untuk piknik. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “wij”).
4. Apakah itu rumah *mereka* di ujung jalan? (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “zij” meervoud).
5. Tolong ambil tas *ku* di meja. (Hint: informeel bezittelijk voornaamwoord voor “ik”).
6. Anak itu bermain dengan bola *nya*. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “hij/zij”).
7. Kucing *mu* sangat lucu sekali. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “jij”).
8. Guru memberikan tugas kepada murid *nya*. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “hij/zij”).
9. Kami membawa payung *kami* karena hujan. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “wij”).
10. Mereka membersihkan rumah *mereka* setiap hari. (Hint: bezittelijk voornaamwoord voor “zij” meervoud).