Oefening 1: Aanwijzende voornaamwoorden in de nominatief
2. Ég sé *þessa* konu í garðinum. (Hint: Gebruik de accusatieve vorm voor een vrouwelijke persoon)
3. *Þetta* hús er gamalt. (Hint: Gebruik de nominatieve vorm voor een onzijdig zelfstandig naamwoord)
4. *Þessir* strákar eru vinir mínir. (Hint: Meervoud nominatief voor mannelijke personen)
5. Ég vil kaupa *þessa* bók. (Hint: Accusatief vorm voor een vrouwelijke persoon)
6. *Þetta* barn er að leika sér. (Hint: Nominatief onzijdig)
7. *Þessir* kettir eru svartir. (Hint: Meervoud nominatief voor mannelijke dieren)
8. Ég þekki *þennan* mann. (Hint: Accusatief mannelijk enkelvoud)
9. *Þessi* stelpa er mín systir. (Hint: Nominatief vrouwelijk enkelvoud)
10. Ég horfi á *þetta* sjónvarp. (Hint: Accusatief onzijdig enkelvoud)
Oefening 2: Aanwijzende voornaamwoorden in verschillende naamvallen
2. Hún talar við *þessa* konu. (Hint: Accusatief vrouwelijk enkelvoud)
3. Við förum til *þess* húss. (Hint: Genitivus onzijdig enkelvoud)
4. Ég sé *þá* stráka í skólanum. (Hint: Accusatief mannelijk meervoud)
5. Hann vinnur með *þessari* stelpu. (Hint: Dativus vrouwelijk enkelvoud)
6. Litirnir á *þessum* bíl eru flottir. (Hint: Dativus mannelijk enkelvoud)
7. Ég les bókina *þessa* á kvöldin. (Hint: Accusatief vrouwelijk enkelvoud)
8. Hún fer í skólann með *þessum* börnum. (Hint: Dativus meervoud)
9. Ég minnist *þess* tíma vel. (Hint: Genitivus onzijdig enkelvoud)
10. Við hittum *þessa* konu á veitingastaðnum. (Hint: Accusatief vrouwelijk enkelvoud)