Oefening 1: Ontkennende zinnen met “δεν” (niet)
2. Jij *δεν* gaat naar school vandaag. (Negatie in de tegenwoordige tijd)
3. Hij *δεν* eet brood in de ochtend. (Ontkenning van een gewoonte)
4. Wij *δεν* wonen in Athene. (Negeren van een feit in het heden)
5. Jullie *δεν* lezen het boek. (Negatie in de tegenwoordige tijd)
6. Zij *δεν* studeert Grieks. (Ontkenning bij een derde persoon enkelvoud)
7. Ik *δεν* begrijp de les. (Negatie van een begrip)
8. Jij *δεν* werkt morgen. (Ontkenning in de toekomst met tegenwoordige tijd)
9. Hij *δεν* speelt voetbal vandaag. (Negatie van een activiteit)
10. Wij *δεν* drinken koffie. (Ontkenning van een gewoonte of voorkeur)
Oefening 2: Ontkennende zinnen met “κανένας/καμιά/κανένα” (niemand/geen enkele)
2. Ik heb *κανένα* boek gelezen. (Ontkenning van “geen enkel” bij onzijdige woorden)
3. Hij kent *κανέναν* die dat weet. (Negatie met “niemand” bij mannelijke personen)
4. Zij heeft *καμιά* vriendinnen thuis. (Ontkenning met vrouwelijke meervoud)
5. Wij zien *κανένα* probleem hier. (Ontkenning van een probleem)
6. Jullie vinden *κανέναν* die kan helpen? (Vragende zin met ontkenning)
7. Hij koopt *κανένα* cadeau voor het feest. (Negatie van een object)
8. Ik ken *καμιά* goede reden om te blijven. (Ontkenning van een reden)
9. Zij heeft *κανένα* idee over de taak. (Ontkenning van een idee)
10. Er is *κανένας* die dat begrijpt. (Ontkenning van een persoon)