1. De *goede* man loopt in het park. (Gebruik nominatief enkelvoud mannelijk)
2. Het *mooie* meisje zingt een lied. (Gebruik nominatief enkelvoud vrouwelijk)
3. Het *grote* huis staat aan de rivier. (Gebruik nominatief enkelvoud onzijdig)
4. De *snelle* honden rennen in de tuin. (Gebruik nominatief meervoud mannelijk)
5. De *oude* vrouwen praten samen. (Gebruik nominatief meervoud vrouwelijk)
6. De *kleine* kinderen spelen buiten. (Gebruik nominatief meervoud onzijdig)
7. Een *lange* weg leidt naar de stad. (Gebruik nominatief enkelvoud vrouwelijk)
8. De *sterke* soldaat vecht moedig. (Gebruik nominatief enkelvoud mannelijk)
9. De *rode* appels liggen op tafel. (Gebruik nominatief meervoud vrouwelijk)
10. Het *donkere* bos is mysterieus. (Gebruik nominatief enkelvoud onzijdig)

1. Ik zie de *goede* man. (Gebruik accusatief enkelvoud mannelijk)
2. Zij leest het *mooie* boek. (Gebruik accusatief enkelvoud onzijdig)
3. Wij horen de *grote* vogels. (Gebruik accusatief meervoud mannelijk)
4. Hij helpt de *oude* vrouw. (Gebruik accusatief enkelvoud vrouwelijk)
5. Jullie kennen de *snelle* kinderen. (Gebruik accusatief meervoud onzijdig)
6. Ik bewonder de *lange* bomen. (Gebruik accusatief meervoud mannelijk)
7. Zij koopt de *rode* jurk. (Gebruik accusatief enkelvoud vrouwelijk)
8. Wij ontmoeten de *sterke* mannen. (Gebruik accusatief meervoud mannelijk)
9. Hij eet het *verse* brood. (Gebruik accusatief enkelvoud onzijdig)
10. Jullie zien de *kleine* katten. (Gebruik accusatief meervoud vrouwelijk)