Oefening 1: Kies het juiste reflexieve voornaamwoord
2. Wij herinneren *ons* de les goed. (Hint: reflexief voor wij, meervoud)
3. Jij moet *je* haasten om op tijd te zijn. (Hint: reflexief voor jij, enkelvoud)
4. Zij kijkt naar *zich* in de spiegel. (Hint: reflexief voor zij, enkelvoud vrouwelijk)
5. Jullie moeten *jullie* huiswerk maken. (Hint: reflexief voor jullie, meervoud)
6. Ik troost *me* als ik verdrietig ben. (Hint: reflexief voor ik, enkelvoud)
7. De kat wast *zich* met zijn poot. (Hint: reflexief voor de kat, enkelvoud)
8. De kinderen vermaken *zich* in het park. (Hint: reflexief voor de kinderen, meervoud)
9. U moet *zich* goed voelen vandaag. (Hint: reflexief voor u, formeel enkelvoud)
10. De leraar bereidt *zich* voor op de les. (Hint: reflexief voor de leraar, enkelvoud)
Oefening 2: Vul het reflexieve voornaamwoord correct in
2. Wij vergissen *ons* soms in de antwoorden. (Hint: reflexief voor wij, meervoud)
3. Jij moet *je* niet zo druk maken. (Hint: reflexief voor jij, enkelvoud)
4. Hij kleedt *zich* snel aan in de ochtend. (Hint: reflexief voor hij, enkelvoud)
5. De studenten concentreren *zich* op het examen. (Hint: reflexief voor de studenten, meervoud)
6. Ik herinner *me* dat we vorige week een vergadering hadden. (Hint: reflexief voor ik, enkelvoud)
7. Jullie moeten *jullie* goed voorbereiden op de presentatie. (Hint: reflexief voor jullie, meervoud)
8. De hond wast *zich* na het spelen in de modder. (Hint: reflexief voor de hond, enkelvoud)
9. U kunt *zich* aanmelden via de website. (Hint: reflexief voor u, formeel enkelvoud)
10. De vrouw kleedt *zich* elegant voor het feest. (Hint: reflexief voor de vrouw, enkelvoud)