Oefening 1: Vragende voornaamwoorden in het Grieks – Wie, Wat, Waar
2. *Τι* is dat geluid? (Wat vraagt naar een ding of een handeling)
3. *Πού* is de bibliotheek? (Waar vraagt naar een plaats)
4. *Ποια* is jouw favoriete kleur? (Wie/Welke vrouwelijk)
5. *Πού* ga je naartoe morgen? (Waar, plaats)
6. *Τι* doe je in het weekend? (Wat, activiteit)
7. *Ποιος* belt mij nu? (Wie, persoon)
8. *Πού* ligt het museum? (Waar, locatie)
9. *Τι* wil je eten? (Wat, object)
10. *Ποιο* boek lees jij? (Welke, onzijdig)
Oefening 2: Vragende voornaamwoorden in het Grieks – Waarom, Hoe, Wanneer
2. *Πώς* gaat het met je? (Hoe vraagt naar wijze of manier)
3. *Πότε* begint de les? (Wanneer vraagt naar tijd)
4. *Γιατί* studeer je Grieks? (Waarom, reden)
5. *Πώς* kom je naar school? (Hoe, manier van reizen)
6. *Πότε* ga je op vakantie? (Wanneer, tijd)
7. *Γιατί* is de winkel gesloten? (Waarom, reden)
8. *Πώς* schrijf je dit woord? (Hoe, wijze)
9. *Πότε* vieren jullie feest? (Wanneer, tijd)
10. *Γιατί* is hij boos? (Waarom, reden)