Concrete zelfstandige naamwoorden oefenen – Deel 1
2. Het *βιβλίο* ligt op de tafel. (Hint: boek)
3. De *γάτα* slaapt op de stoel. (Hint: dier, huisdier)
4. Ik zie een grote *δέντρο* in de tuin. (Hint: plant, boom)
5. De *σκύλος* rent snel in het veld. (Hint: hond)
6. Het *σπίτι* is wit en groot. (Hint: gebouw waar je woont)
7. Een *μήλο* ligt in de mand. (Hint: fruit)
8. De *καρέκλα* staat naast de tafel. (Hint: meubelstuk om op te zitten)
9. De *πόλη* is druk en vol mensen. (Hint: stedelijke plaats)
10. Het *παπούτσι* is nieuw en blauw. (Hint: kledingstuk voor de voeten)
Concrete zelfstandige naamwoorden oefenen – Deel 2
2. Een *παιδί* speelt in de straat. (Hint: jonge mens)
3. Het *τραπέζι* is van hout gemaakt. (Hint: meubel om aan te eten of werken)
4. De *λουλούδι* ruikt heerlijk in de tuin. (Hint: plant met mooie bloemen)
5. De *ήλιος* schijnt fel aan de hemel. (Hint: ster die licht geeft)
6. Ik heb een nieuwe *κάλυβα* gezien in het bos. (Hint: klein huisje of hut)
7. De *βουνό* is bedekt met sneeuw. (Hint: grote natuurlijke hoogte)
8. De *καρδιά* klopt snel van de spanning. (Hint: orgaan in het lichaam)
9. Het *νερό* is koud en helder. (Hint: vloeistof om te drinken)
10. De *ρόδα* draait snel aan de auto. (Hint: onderdeel van een voertuig)