Oefening 1: Deponentwerkwoorden in de tegenwoordige tijd
2. Wij *ἀγωνιζόμεθα* altijd voor de waarheid. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 1e persoon meervoud)
3. Jij *ἐλπίζῃ* op een goede afloop. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 2e persoon enkelvoud)
4. De leraar *διδάσκεται* door zijn meester. (Hint: Let op de betekenis, actief ondanks passieve vorm)
5. Zij *μελετῶσι* hard voor het examen. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 3e persoon meervoud)
6. Ik *φοβοῦμαι* de gevaren van de reis. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 1e persoon enkelvoud)
7. Jullie *παύεσθε* niet te luisteren. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 2e persoon meervoud)
8. De burgers *ζηλοῦσιν* hun vrijheid. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 3e persoon meervoud)
9. Wij *πορευόμεθα* naar de markt. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 1e persoon meervoud)
10. Jij *ἀποκρίνῃ* altijd eerlijk. (Hint: Deponentwerkwoord in de tegenwoordige tijd, 2e persoon enkelvoud)
Oefening 2: Deponentwerkwoorden in de aoristus
2. Wij *ἐπορευόμεθα* snel naar de stad. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 1e persoon meervoud)
3. Jij *ἐδεξάμην* de boodschap met vreugde. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 2e persoon enkelvoud)
4. Zij *ἐφάνησαν* plotseling in het zicht. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 3e persoon meervoud)
5. Ik *ἐφοβήθην* voor het gevaar. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 1e persoon enkelvoud)
6. Jullie *ἐπαυσάμεθα* na de lange reis. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 2e persoon meervoud)
7. De soldaten *ἐμάχοντο* dapper tegen de vijand. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 3e persoon meervoud)
8. Wij *ἐγενόμεθα* vrienden voor het leven. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 1e persoon meervoud)
9. Jij *ἐδέξω* de gast met respect. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 2e persoon enkelvoud)
10. Zij *ἐζηλοῦντο* om de eer. (Hint: Deponentwerkwoord in de aoristus, 3e persoon meervoud)