1. Ik *είμαι διαβάζοντας* een boek. (Hint: gebruik de tegenwoordige tijd van “zijn” + “lezen” in het gerundium)
2. Jij *είσαι γράφοντας* een brief. (Hint: werkwoord “schrijven” in de huidige progressieve vorm)
3. Hij *είναι τρέχοντας* in het park. (Hint: werkwoord “rennen” in de tegenwoordige progressieve vorm)
4. Wij *είμαστε μαγειρεύοντας* het avondeten. (Hint: “koken” in de huidige progressieve tijd)
5. Jullie *είστε παίζοντας* voetbal. (Hint: “spelen” in het Grieks, tegenwoordige progressief)
6. Zij (mv) *είναι μιλώντας* met de leraar. (Hint: “praten” in de progressieve vorm)
7. Ik *είμαι γράφοντας* een e-mail. (Hint: “schrijven” in de huidige progressieve tijd)
8. Jij *είσαι διαβάζοντας* de krant. (Hint: “lezen” in het Grieks, tegenwoordige progressief)
9. Hij *είναι παίζοντας* gitaar. (Hint: “spelen” (instrument) in de progressieve vorm)
10. Wij *είμαστε τρέχοντας* naar de bus. (Hint: “rennen” in de huidige progressieve tijd)

1. Zij (enk) *είναι γράφοντας* een rapport. (Hint: “schrijven” in de tegenwoordige progressieve vorm)
2. Ik *είμαι μαγειρεύοντας* soep. (Hint: “koken” in het Grieks, huidige progressief)
3. Jij *είσαι μιλώντας* met je vriend. (Hint: “praten” in de huidige progressieve tijd)
4. Hij *είναι διαβάζοντας* een tijdschrift. (Hint: “lezen” in de progressieve vorm)
5. Wij *είμαστε παίζοντας* kaarten. (Hint: “spelen” in de tegenwoordige progressieve tijd)
6. Jullie *είστε τρέχοντας* in het stadion. (Hint: “rennen” in het Grieks, huidige progressief)
7. Zij (mv) *είναι γράφοντας* een verhaal. (Hint: “schrijven” in de huidige progressieve vorm)
8. Ik *είμαι παίζοντας* piano. (Hint: “spelen” (instrument) in het Grieks, tegenwoordige progressief)
9. Jij *είσαι μαγειρεύοντας* het ontbijt. (Hint: “koken” in de progressieve tijd)
10. Hij *είναι μιλώντας* met zijn ouders. (Hint: “praten” in het huidige progressieve)