1. Gustar *camiñar* é unha das súas actividades favoritas. (Hint: Gebruik het infinitief als onderwerp na werkwoord gustar)
2. Queren *viaxar* a Galicia o próximo verán. (Hint: Na werkwoord querer volgt het infinitief zonder te vervoegen)
3. Gustaría *aprender* máis sobre a cultura galega. (Hint: Na conditionele vorm van gustar gebruik je het infinitief)
4. Prefiro *ler* libros en galego. (Hint: Na preferir volgt het infinitief)
5. É importante *practicar* a gramática todos os días. (Hint: Na es importante volgt het infinitief)
6. Pode *cantar* moi ben esta canción. (Hint: Na poder volgt het infinitief zonder vervoeging)
7. Gustan *xogar* na praia durante o verán. (Hint: Na gustar volgt het infinitief bij meervoudige onderwerpen)
8. Non deixan *entrar* aos animais no edificio. (Hint: Na werkwoord deixar gebruik je het infinitief)
9. Queren *estudar* para o exame de mañá. (Hint: Na querer volgt het infinitief)
10. É necesario *coidar* o medio ambiente. (Hint: Na es necesario volgt het infinitief)

1. Debo *traballar* máis para aprobar. (Hint: Na modaal werkwoord deber volgt het infinitief)
2. Queres *axudarme* coa tarefa? (Hint: Na werkwoord querer volgt het infinitief, hier met voornaamwoord)
3. Podo *falar* galego un pouco. (Hint: Na modaal werkwoord poder volgt het infinitief)
4. Temos que *estudar* para o exame. (Hint: Na werkwoord ter que volgt het infinitief)
5. Queren *vernos* esta tarde. (Hint: Na werkwoord querer volgt het infinitief met voornaamwoord)
6. Gustaríame *viaxar* contigo. (Hint: Na conditionele vorm gustarías volgt het infinitief)
7. Deben *escoitar* as instrucións con atención. (Hint: Na modaal werkwoord deber volgt het infinitief)
8. Pode *axudarte* se queres. (Hint: Na werkwoord poder volgt het infinitief met voornaamwoord)
9. Queres *comer* algo? (Hint: Na werkwoord querer volgt het infinitief)
10. Temos que *facer* o traballo antes da data límite. (Hint: Na werkwoord ter que volgt het infinitief)