1. Ovo je *moj* pas. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord van “ik” voor een mannelijk zelfstandig naamwoord.)
2. Tvoje knjige su na stolu. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord van “jij” voor meervoud.)
3. Ona voli *svoj* auto. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “zij” in mannelijk enkelvoud.)
4. Naša kuća je velika. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “wij” voor vrouwelijk enkelvoud.)
5. Njihova soba je uredna. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “zij” meervoud, vrouwelijk enkelvoud.)
6. Tvoj brat je visok. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “jij” mannelijk enkelvoud.)
7. Moja sestra je studentica. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “ik” vrouwelijk enkelvoud.)
8. Njegov telefon je nov. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “hij” mannelijk enkelvoud.)
9. Naši prijatelji su tu. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “wij” meervoud.)
10. Vaša kuća je lijepa. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “jullie” vrouwelijk enkelvoud.)

1. Marko čita *svoju* knjigu. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “hij”, vrouwelijk enkelvoud.)
2. Ana voli *svoje* mačke. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “zij”, meervoud.)
3. Mi volimo *naš* vrt. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “wij”, mannelijk enkelvoud.)
4. Vi ste izgubili *vaše* ključeve. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “jullie”, meervoud.)
5. Oni su popravili *svoj* auto. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “zij”, mannelijk enkelvoud.)
6. Ti si zaboravio *svoj* novčanik. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “jij”, mannelijk enkelvoud.)
7. Ona gleda *svoj* odraz u ogledalu. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “zij”, mannelijk enkelvoud.)
8. Naša mama kuva *našu* večeru. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “wij”, vrouwelijk enkelvoud.)
9. Njihov pas je izgubio *svoju* igračku. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “zij”, vrouwelijk enkelvoud.)
10. Tvoja prijateljica voli *svoju* sobu. (Hint: Bezittelijk voornaamwoord van “jij”, vrouwelijk enkelvoud.)