1. *Tko* je došao na zabavu? (Wie is gekomen op het feest?)
2. *Što* želiš za ručak? (Wat wil je voor de lunch?)
3. *Čiji* je ovo auto? (Van wie is deze auto?)
4. *Koga* si vidio u parku? (Wie heb je gezien in het park?)
5. *Koji* je tvoj omiljeni film? (Welke is jouw favoriete film?)
6. *Kome* si dao knjigu? (Aan wie heb je het boek gegeven?)
7. *Čemu* služi ovaj uređaj? (Waarvoor dient dit apparaat?)
8. *Kakav* je bio film? (Hoe was de film?)
9. *Koliko* jabuka želiš? (Hoeveel appels wil je?)
10. *Koja* je tvoja adresa? (Wat is jouw adres?)

1. *Gdje* se nalazi najbliža pošta? (Waar bevindt zich het dichtstbijzijnde postkantoor?)
2. *Zašto* kasniš na sastanak? (Waarom ben je te laat voor de vergadering?)
3. *Kad* počinje film? (Wanneer begint de film?)
4. *Kako* dolaziš do škole? (Hoe kom je naar school?)
5. *Odakle* si došao? (Vanwaar ben je gekomen?)
6. *Dokle* ide ovaj vlak? (Hoe ver gaat deze trein?)
7. *Kuda* ideš sada? (Waar ga je nu naartoe?)
8. *Za koliko* sati ćemo stići? (Over hoeveel uur zullen we aankomen?)
9. *S kim* ideš na izlet? (Met wie ga je op uitstap?)
10. *Čime* putuješ na posao? (Met wat reis je naar je werk?)