1. Joana *menja* una poma (gebruik de juiste vorm van ‘menjar’ = eten in tegenwoordige tijd).
2. Nosaltres *anem* a l’escola cada dia (werkwoord ‘anar’ = gaan in tegenwoordige tijd).
3. Ells *parlen* català molt bé (werkwoord ‘parlar’ = spreken in tegenwoordige tijd).
4. Tu *bebes* aigua després de l’exercici (werkwoord ‘beure’ = drinken in tegenwoordige tijd).
5. La Maria *escriu* una carta (werkwoord ‘escriure’ = schrijven in tegenwoordige tijd).
6. Vosaltres *canteu* una cançó (werkwoord ‘cantar’ = zingen in tegenwoordige tijd).
7. El noi *llegeix* un llibre interessant (werkwoord ‘llegir’ = lezen in tegenwoordige tijd).
8. Jo *estudio* per a l’examen (werkwoord ‘estudiar’ = studeren in tegenwoordige tijd).
9. Ell *corre* pel parc cada matí (werkwoord ‘córrer’ = rennen in tegenwoordige tijd).
10. Nosaltres *vivim* a Barcelona (werkwoord ‘viure’ = wonen in tegenwoordige tijd).

1. *El* gos és molt amigable (gebruik het juiste bepaalde lidwoord voor mannelijk enkelvoud).
2. *La* casa és gran i bonica (gebruik het juiste bepaalde lidwoord voor vrouwelijk enkelvoud).
3. *Els* llibres estan sobre la taula (gebruik het juiste bepaalde lidwoord voor mannelijk meervoud).
4. *Les* nenes juguen al parc (gebruik het juiste bepaalde lidwoord voor vrouwelijk meervoud).
5. Vull comprar *un* cotxe nou (gebruik het onbepaalde lidwoord mannelijk enkelvoud).
6. Tinc *una* amiga catalana (gebruik het onbepaalde lidwoord vrouwelijk enkelvoud).
7. Veig *uns* ocells al cel (gebruik het onbepaalde lidwoord mannelijk meervoud).
8. Necessito *unes* pomes per fer la recepta (gebruik het onbepaalde lidwoord vrouwelijk meervoud).
9. *El* professor explica la lliçó (gebruik het juiste bepaalde lidwoord mannelijk enkelvoud).
10. *La* finestra està oberta (gebruik het juiste bepaalde lidwoord vrouwelijk enkelvoud).