1. Demà jo *anar* al mercat. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘morgen’)
2. Ara mateix estic *estudiar*. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘nu’ of ‘op dit moment’)
3. Avui el sol *brillar* molt. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘vandaag’)
4. Aquesta tarda *tenir* una reunió important. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘vanmiddag’)
5. Sempre *fer* exercici abans de treballar. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘altijd’)
6. Més tard *visitar* els avis. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘later’)
7. Demà al matí *anar* a la biblioteca. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘morgen in de ochtend’)
8. Avui a la nit *mirar* una pel·lícula. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘vandaag in de avond’)
9. Ara *prendre* un cafè. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘nu’)
10. La setmana vinent *començar* un nou projecte. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘volgende week’)

1. Ahir vaig *anar* al parc. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘gisteren’)
2. Fa un any que *viure* aquí. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘een jaar geleden’)
3. Sempre *menjar* pa per esmorzar. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘altijd’)
4. De vegades *anar* al cinema. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘soms’)
5. Mai no *oblidar* les claus. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘nooit’)
6. Ahir a la tarda *estudiar* per l’examen. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘gisteren in de middag’)
7. L’any passat *viatjar* a França. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘vorig jaar’)
8. Cada dia *llegir* un llibre. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘elke dag’)
9. Fa poc *rebre* una carta. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘kort geleden’)
10. De tant en tant *fer* una excursió. (Hint: Gebruik het bijwoord voor ‘af en toe’)