Voorzetsels van doel Oefening 1
2. Zij studeert *համար* het examen te slagen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
3. Wij reizen *հանդերձ* vakantie te vieren. (Gebruik het voorzetsel dat ‘om te’ betekent bij een doel.)
4. De leraar geeft uitleg *դաս* beter te begrijpen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
5. Hij werkt hard *ծառայություն* zijn familie te ondersteunen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
6. Ik schrijf een brief *հանդերձ* mijn vriend te bedanken. (Gebruik het voorzetsel dat ‘om te’ betekent bij een doel.)
7. Zij oefent elke dag *համար* beter te worden in piano. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
8. Wij verzamelen geld *համար* een goed doel. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
9. De student leest boeken *դաս* zich voor te bereiden. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
10. Zij maken plannen *հանդերձ* het feest te organiseren. (Gebruik het voorzetsel dat ‘om te’ betekent bij een doel.)
Voorzetsels van doel Oefening 2
2. Zij houdt een presentatie *դաս* kennis te delen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
3. Wij oefenen veel *համար* de wedstrijd te winnen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
4. De dokter werkt hard *ծառայություն* patiënten te helpen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
5. Hij leert Armeens *համար* met de familie te praten. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
6. Ik open het raam *հանդերձ* frisse lucht binnen te laten. (Gebruik het voorzetsel dat ‘om te’ betekent bij een doel.)
7. Zij plant een reis *համար* vakantie te houden. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
8. Wij bouwen een huis *համար* in te wonen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)
9. De kok maakt soep *հանդերձ* gasten te voeden. (Gebruik het voorzetsel dat ‘om te’ betekent bij een doel.)
10. Zij schrijven een rapport *դաս* het project te evalueren. (Gebruik het voorzetsel dat ‘voor’ betekent bij een doel.)