Oefening 1: Volgorde van bijvoeglijke naamwoorden met grootte en kleur
2. Zij draagt een *mooie* rode jurk. (Hint: gebruik eerst een algemene eigenschap, daarna kleur)
3. We zagen een *kleine* groene boom in de tuin. (Hint: grootte voor kleur)
4. Hij kocht een *oude* gele fiets. (Hint: leeftijd of staat na grootte, maar hier alleen grootte en kleur)
5. De *lange* witte man loopt snel. (Hint: lengte is een grootte-eigenschap, komt vóór kleur)
6. Ze hebben een *grote* zwarte hond. (Hint: grootte vóór kleur)
7. Het is een *kleine* blauwe kamer. (Hint: grootte vóór kleur)
8. Ik zag een *mooie* paarse bloem. (Hint: algemene eigenschap vóór kleur)
9. De *dikke* rode appel ligt op tafel. (Hint: grootte of dikte vóór kleur)
10. Hij draagt een *jonge* blauwe jas. (Hint: leeftijd vóór kleur)
Oefening 2: Volgorde van meerdere bijvoeglijke naamwoorden inclusief leeftijd en materiaal
2. Ik zie een *mooie* nieuwe leren jas. (Hint: algemene eigenschap, leeftijd, dan materiaal)
3. We kochten een *grote* stenen brug. (Hint: grootte vóór materiaal)
4. Hij draagt een *oude* zilveren ring. (Hint: leeftijd vóór materiaal)
5. Ze hebben een *kleine* glazen vaas. (Hint: grootte vóór materiaal)
6. De *oude* leren stoel staat in de kamer. (Hint: leeftijd vóór materiaal)
7. Het is een *mooie* nieuwe metalen deur. (Hint: algemene eigenschap, leeftijd, materiaal)
8. Ik vond een *oude* stenen beeld. (Hint: leeftijd vóór materiaal)
9. Zij heeft een *grote* houten kast. (Hint: grootte vóór materiaal)
10. Hij kocht een *mooie* leren tas. (Hint: algemene eigenschap vóór materiaal)