Oefening 1: Kies het juiste attributieve bijvoeglijke naamwoord
2. Zij draagt een *rode* jurk. (Hint: Kies een kleur als bijvoeglijk naamwoord.)
3. Hij leest een *interessant* boek. (Hint: Kies een bijvoeglijk naamwoord dat de aard van het boek aangeeft.)
4. We hebben een *nieuw* huis gekocht. (Hint: Geef aan dat het huis recent is.)
5. De *oude* man wandelt langzaam. (Hint: Beschrijf de leeftijd van de man.)
6. Ik drink graag *verse* melk. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord voor iets dat net bereid is.)
7. De *mooie* bloem ruikt lekker. (Hint: Kies een bijvoeglijk naamwoord dat het uiterlijk beschrijft.)
8. Zij heeft een *kleine* kat. (Hint: Beschrijf de grootte van het dier.)
9. We zien een *donkere* wolk aan de hemel. (Hint: Beschrijf de kleur van de wolk.)
10. Hij draagt een *warme* jas in de winter. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord dat warmte aangeeft.)
Oefening 2: Vul het juiste attributieve bijvoeglijke naamwoord in
2. Zij eet een *zoete* appel. (Hint: Bijvoeglijk naamwoord voor smaak.)
3. We bezoeken een *oud* kasteel. (Hint: Beschrijf de leeftijd van het gebouw.)
4. Hij heeft een *zwarte* hond. (Hint: Beschrijf de kleur van het dier.)
5. De *grote* tafel staat in de kamer. (Hint: Beschrijf de afmeting van de tafel.)
6. Ze dragen *lichte* schoenen. (Hint: Beschrijf het gewicht van het schoeisel.)
7. Het is een *koude* dag vandaag. (Hint: Beschrijf de temperatuur.)
8. Ik zie een *blauwe* lucht. (Hint: Beschrijf de kleur van de lucht.)
9. De *oude* man leest de krant. (Hint: Beschrijf de leeftijd van de persoon.)
10. Zij heeft een *grote* glimlach. (Hint: Beschrijf de omvang van de glimlach.)