Hulpwerkwoorden Oefening 1: Tegenwoordige Tijd
2. Jij *ես* aan het studeren. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
3. Hij *է* mijn vriend. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
4. Wij *ենք* samen aan het eten. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
5. Jullie *եք* klaar voor het examen. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
6. Zij (meervoud) *են* blij met het resultaat. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
7. Ik *եմ* niet moe. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
8. Jij *ես* in de klas. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
9. Hij *է* aan het werk. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
10. Wij *ենք* vrienden voor altijd. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd)
Hulpwerkwoorden Oefening 2: Verleden Tijd en Toekomende Tijd
2. Jij *էիր* naar de winkel gegaan. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de verleden tijd)
3. Hij *էր* thuis toen ik belde. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de verleden tijd)
4. Wij *էինք* samen naar de film gegaan. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de verleden tijd)
5. Jullie *էիք* druk met het project. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de verleden tijd)
6. Zij (meervoud) *էին* blij met het nieuws. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de verleden tijd)
7. Ik *եմ լինելու* later thuis. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de toekomende tijd)
8. Jij *ես լինելու* op tijd. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de toekomende tijd)
9. Hij *է լինելու* dokter in de toekomst. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de toekomende tijd)
10. Wij *ենք լինելու* succesvol samen. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zijn’ in de toekomende tijd)