Oefening 1: Betrekkelijke bijzinnen met “який” (die/dat) – Enkelvoud
2. Чоловік, *який* працює в лікарні, мій друг. (Hint: Gebruik “який” voor mannelijk onderwerp in nominatief)
3. Це місто, *яке* знаходиться біля річки. (Hint: Gebruik “який” voor onzijdig onderwerp in nominatief)
4. Дівчина, *яка* співає, дуже талановита. (Hint: Gebruik “який” voor vrouwelijk onderwerp in nominatief)
5. Будинок, *який* побудували минулого року, дуже великий. (Hint: Gebruik “який” voor mannelijk onderwerp in nominatief)
6. Студент, *який* читає книгу, дуже розумний. (Hint: Gebruik “який” voor mannelijk onderwerp in nominatief)
7. Це завдання, *яке* дуже складне. (Hint: Gebruik “який” voor onzijdig onderwerp in nominatief)
8. Жінка, *яка* живе поруч, добра. (Hint: Gebruik “який” voor vrouwelijk onderwerp in nominatief)
9. Сад, *який* ми посадили, росте швидко. (Hint: Gebruik “який” voor mannelijk onderwerp in nominatief)
10. Пісня, *яка* звучить по радіо, мені подобається. (Hint: Gebruik “який” voor vrouwelijk onderwerp in nominatief)
Oefening 2: Betrekkelijke bijzinnen met “який” in verschillende naamvallen
2. Чоловік, з *яким* я працюю, дуже добрий. (Hint: Gebruik “який” in de instrumentalis – met wie)
3. Дівчина, про *яку* всі говорять, моя сестра. (Hint: Gebruik “який” in de locatief – over wie)
4. Це місто, *якому* я хочу поїхати. (Hint: Gebruik “який” in datief – aan/voor wat)
5. Будинок, у *якому* живуть мої друзі. (Hint: Gebruik “який” in locatief – waar)
6. Студент, *якого* я бачив учора. (Hint: Gebruik “який” in genitief – van wie)
7. Пісня, на *яку* я співаю, нова. (Hint: Gebruik “який” in accusatief – naar wat)
8. Людина, з *якою* я говорив, мій викладач. (Hint: Gebruik “який” in instrumentalis – met wie)
9. Це сад, *який* ми посадили минулого року. (Hint: Gebruik “який” in nominatief – onderwerp)
10. Жінка, про *яку* я думав, вже пішла. (Hint: Gebruik “який” in locatief – over wie)