1. Het woord “гарний” krijgt de uitgang *гарний* wanneer het mannelijk enkelvoud is in de nominatief. (Hint: mannelijk, enkelvoud, nominatief)
2. Dit is een *великий* будинок. (Hint: groot, mannelijk, enkelvoud, nominatief)
3. Ik zie een *новий* автомобіль. (Hint: nieuw, mannelijk, enkelvoud, accusatief)
4. De *старий* чоловік loopt in het park. (Hint: oud, mannelijk, enkelvoud, nominatief)
5. Hij draagt een *синій* костюм. (Hint: blauw, mannelijk, enkelvoud, accusatief)
6. Dit is een *цікавий* фільм. (Hint: interessant, mannelijk, enkelvoud, nominatief)
7. De *малий* хлопчик speelt buiten. (Hint: klein, mannelijk, enkelvoud, nominatief)
8. Ik heb een *солодкий* яблуко gekocht. (Hint: zoet, mannelijk, enkelvoud, accusatief; let op dat “яблуко” onzijdig is, maar hier oefen je mannelijk enkelvoud)
9. Hij leest een *старий* журнал. (Hint: oud, mannelijk, enkelvoud, accusatief)
10. We zien een *новий* театр in de stad. (Hint: nieuw, mannelijk, enkelvoud, accusatief)

1. De *красива* дівчина lacht. (Hint: mooi, vrouwelijk, enkelvoud, nominatief)
2. Ik zie een *велику* квітку. (Hint: groot, vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
3. Zij draagt een *нову* сукню. (Hint: nieuw, vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
4. De *смачна* їжа staat op tafel. (Hint: lekker, vrouwelijk, enkelvoud, nominatief)
5. Ik heb een *стару* книгу gelezen. (Hint: oud, vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
6. Het is een *цікава* історія. (Hint: interessant, vrouwelijk, enkelvoud, nominatief)
7. Zij draagt een *гарну* шапку. (Hint: mooi, vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
8. De *маленька* дівчинка speelt. (Hint: klein, vrouwelijk, enkelvoud, nominatief)
9. Ik zie een *солодку* цукерку. (Hint: zoet, vrouwelijk, enkelvoud, accusatief)
10. De *синя* сукня hangt in de kast. (Hint: blauw, vrouwelijk, enkelvoud, nominatief)