1. Als ik morgen tijd heb, *поїду* (toekomst van “gaan”).
2. Hij *купить* een cadeau als hij genoeg geld heeft (toekomst van “kopen”).
3. Wij *будемо* wachten tot jij klaar bent (toekomst van “zijn”).
4. Zij *поїхала* naar de stad als zij zou kunnen (voorwaardelijke wijs van “gaan”).
5. Jij *поговориш* met de leraar als je vragen hebt (toekomst van “spreken”).
6. Ik *був би* blij als jij kwam (voorwaardelijke wijs van “zijn”).
7. Zij *робитиме* het werk als zij tijd heeft (toekomst van “doen”).
8. Wij *поїхали* naar het strand als het mooi weer was (voorwaardelijke wijs van “gaan”).
9. Jij *зробиш* het huiswerk morgen (toekomst van “maken”).
10. Als hij kon, *пішов би* met ons mee (voorwaardelijke wijs van “gaan”).

1. Morgen *буду* ik studeren voor het examen (toekomst van “zijn”).
2. Als jij tijd had, *читав би* meer boeken (voorwaardelijke wijs van “lezen”).
3. Zij *зателефонує* je later vandaag (toekomst van “bellen”).
4. Wij *були б* blij met jouw hulp (voorwaardelijke wijs van “zijn”).
5. Jij *будеш* leren met je vriend (toekomst van “leren”).
6. Als ik rijk was, *купив би* een huis (voorwaardelijke wijs van “kopen”).
7. Hij *буде* werken in de tuin morgen (toekomst van “werken”).
8. Wij *пішли б* naar het park als het niet regende (voorwaardelijke wijs van “gaan”).
9. Jij *поїдеш* op vakantie volgende week (toekomst van “gaan”).
10. Als zij kon, *допомогла б* je met de taak (voorwaardelijke wijs van “helpen”).