1. Se eu *estudar* bastante, eu passarei no exame. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘estudar’ om een realistische voorwaarde uit te drukken.)
2. Se você *chegar* cedo, nós começaremos a reunião na hora. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘chegar’ voor een mogelijke voorwaarde.)
3. Se ele *fizer* o trabalho, ele receberá um prêmio. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘fazer’ in de voorwaardelijke bijzin.)
4. Se nós *tivermos* tempo, visitaremos o museu amanhã. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ’ter’ in de voorwaardelijke bijzin.)
5. Se vocês *quiserem*, podemos ir ao parque depois. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘querer’ in de bijzin.)
6. Se ela *estiver* cansada, ela vai descansar. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘estar’ om een mogelijke toestand aan te geven.)
7. Se eu *souber* a resposta, eu direi para você. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘saber’ in de voorwaardelijke bijzin.)
8. Se eles *virem* o filme, vão gostar muito. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘ver’ in de bijzin.)
9. Se você *falar* com ela, talvez ela mude de ideia. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘falar’ om een mogelijke actie aan te geven.)
10. Se nós *formos* ao Brasil, visitaremos o Rio de Janeiro. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘ir’ in de voorwaardelijke bijzin.)

1. Se eu *estudasse* mais, eu passaria no exame. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘estudar’ voor een onrealistische voorwaarde in het heden.)
2. Se você *chegasse* mais cedo, nós começaríamos a reunião. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘chegar’ in de voorwaardelijke bijzin.)
3. Se ele *fizesse* o trabalho, ele ganharia um prêmio. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘fazer’ in de voorwaardelijke bijzin.)
4. Se nós *tivéssemos* tempo, visitaríamos o museu. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ’ter’.)
5. Se vocês *quisessem*, poderíamos ir ao parque. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘querer’ in de voorwaardelijke bijzin.)
6. Se ela *estivesse* cansada, ela descansaria. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘estar’ voor een hypothetische situatie.)
7. Se eu *soubesse* a resposta, eu diria para você. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘saber’.)
8. Se eles *vissem* o filme, gostariam muito. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘ver’.)
9. Se você *falasse* com ela, talvez ela mudasse de ideia. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘falar’.)
10. Se nós *fôssemos* ao Brasil, visitaríamos o Rio de Janeiro. (Gebruik de onvoltooid verleden conjunctief van ‘ir’ in de bijzin.)