1. Ela sempre *se* olha no espelho de manhã. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “zij”.)
2. Nós *nos* preparamos para a festa juntos. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “wij”.)
3. Tu *te* esqueceste das chaves em casa? (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “jij” informeel.)
4. Eles *se* ajudam quando têm problemas. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “zij” mannelijk meervoud.)
5. Eu *me* corto com a faca por acidente. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “ik”.)
6. Vocês *se* divertem muito no parque. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “jullie”.)
7. O menino *se* veste sozinho todos os dias. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “hij”.)
8. Ela *se* arrepende do que disse ontem. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “zij”.)
9. Nós *nos* encontramos no café à tarde. (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “wij”.)
10. Tu *te* lembras da história que contaram? (Hint: Gebruik het wederkerend voornaamwoord voor “jij” informeel.)

1. Ela *se* senta sempre na primeira fila. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “zij”.)
2. Eu *me* levanto cedo todos os dias. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord direct voor het werkwoord, voor “ik”.)
3. Vocês *se* preocupam com os exames finais. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “jullie”.)
4. Tu *te* divertes na festa ontem? (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “jij”.)
5. Nós *nos* cuidamos para não ficar doentes. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “wij”.)
6. Eles *se* encontram no parque todos os domingos. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “zij” mannelijk meervoud.)
7. O gato *se* esconde quando está com medo. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “hij/het”.)
8. Eu *me* sinto feliz hoje. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “ik”.)
9. Ela *se* prepara para o exame com muito esforço. (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “zij”.)
10. Tu *te* lembras do nome dele? (Hint: Plaats het wederkerend voornaamwoord voor het werkwoord, voor “jij”.)