1. 私は学校*へ*行きます。 (Kies de juiste partikel die richting aangeeft.)
2. 彼は毎日コーヒー*を*飲みます。 (Kies de partikel die het lijdend voorwerp aangeeft.)
3. 猫*が*庭にいます。 (Kies de partikel die het onderwerp markeert.)
4. 本*と*雑誌を読みます。 (Kies de partikel die ‘en’ uitdrukt.)
5. 東京*に*住んでいます。 (Kies de partikel die een locatie aangeeft waar iets is of gebeurt.)
6. 友達*と*映画を見ました。 (Kies de partikel die gezelschap aangeeft.)
7. 毎朝7時*に*起きます。 (Kies de partikel die tijd aangeeft.)
8. 電車*で*学校に行きます。 (Kies de partikel die het middel of de manier aangeeft.)
9. あの人は先生*です*。 (Kies de juiste vorm van ‘zijn’ in de zin.)
10. 私は日本語*が*話せます。 (Kies de partikel die vermogen of vaardigheid markeert.)

1. 昨日、映画を*見ました*。 (Gebruik de verleden tijd van ‘kijken’.)
2. 毎朝、ジョギングを*します*。 (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘doen’.)
3. 彼はパンを*食べています*。 (Gebruik de vorm voor handeling in progressie.)
4. 明日、友達に会い*ます*。 (Gebruik de beleefde vorm van het werkwoord ‘ontmoeten’.)
5. 本を読んで*います*。 (Gebruik de progressieve vorm van ‘lezen’.)
6. 走るのが*好きです*。 (Gebruik de correcte uitdrukking om voorkeur uit te drukken.)
7. 先生は教室に*います*。 (Gebruik de beleefde vorm voor bestaan van mensen.)
8. ケーキを作り*ました*。 (Gebruik de verleden tijd van ‘maken’.)
9. 雨が*降っています*。 (Gebruik de progressieve vorm van ‘vallen’ voor regen.)
10. 母は料理を*します*。 (Gebruik de beleefde vorm van ‘koken’ als werkwoord.)