1. つくえの*うえ*にほんがあります。 (Hint: Waar is het boek? Op het bureau.)
2. いぬはいえの*なか*にいます。 (Hint: Waar is de hond? Binnen het huis.)
3. ねこはいすの*した*にいます。 (Hint: Waar is de kat? Onder de stoel.)
4. がっこうはこうえんの*まえ*にあります。 (Hint: Waar is de school? Voor het park.)
5. ほんはかばんの*なか*にあります。 (Hint: Waar is het boek? In de tas.)
6. きしゃはえきの*うしろ*にとまります。 (Hint: Waar stopt de trein? Achter het station.)
7. くるまはびょういんの*そと*にあります。 (Hint: Waar is de auto? Buiten het ziekenhuis.)
8. とけいはかべの*うえ*にかかっています。 (Hint: Waar hangt de klok? Aan de muur boven.)
9. いぬははこの*なか*にいます。 (Hint: Waar is de hond? In de doos.)
10. こどもはこうえんの*まえ*であそんでいます。 (Hint: Waar speelt het kind? Voor het park.)

1. ねこはソファーの*うしろ*にかくれています。 (Hint: Waar verbergt de kat zich? Achter de bank.)
2. つくえの*まえ*にいすがあります。 (Hint: Waar is de stoel? Voor het bureau.)
3. かばんはドアの*そば*においてあります。 (Hint: Waar ligt de tas? Dichtbij de deur.)
4. えはかべの*なか*にかけてあります。 (Hint: Waar hangt het schilderij? Binnen aan de muur.)
5. ほんはベッドの*うえ*にあります。 (Hint: Waar ligt het boek? Op het bed.)
6. バスはこうさてんの*ちかく*にとまります。 (Hint: Waar stopt de bus? Dichtbij het kruispunt.)
7. ねこはテーブルの*した*でねています。 (Hint: Waar slaapt de kat? Onder de tafel.)
8. いぬはドアの*まえ*でまっています。 (Hint: Waar wacht de hond? Voor de deur.)
9. かさはかばんの*うえ*にのっています。 (Hint: Waar ligt de paraplu? Op de tas.)
10. とけいはほんだなの*となり*にあります。 (Hint: Waar is de klok? Naast de boekenkast.)