Onderwerp-prominente Structuuroefening 1: Werkwoord en Onderwerp
2. 他 *去* 学校。(Hint: Het werkwoord voor ‘gaan’.)
3. 她 *看* 书。(Hint: Het werkwoord dat ‘lezen/kijken’ betekent.)
4. 我们 *学习* 中文。(Hint: Het werkwoord voor ‘studeren’.)
5. 你 *听* 音乐。(Hint: Het werkwoord voor ‘luisteren’.)
6. 他们 *玩* 足球。(Hint: Het werkwoord voor ‘spelen’.)
7. 妈妈 *做* 饭。(Hint: Het werkwoord voor ‘maken/eten klaarmaken’.)
8. 爸爸 *工作* 很努力。(Hint: Het werkwoord voor ‘werken’.)
9. 小狗 *跑* 得很快。(Hint: Het werkwoord voor ‘rennen’.)
10. 老师 *教* 学生。(Hint: Het werkwoord voor ‘onderwijzen’.)
Onderwerp-prominente Structuuroefening 2: Zinsvolgorde en Tijdsaanduiding
2. 他明天 *会去* 北京。(Hint: Toekomstige tijd met ‘gaan’.)
3. 她现在 *正在吃* 午饭。(Hint: Huidige handeling ‘aan het eten zijn’.)
4. 我们上周 *看了* 电影。(Hint: Verleden tijd van ‘kijken’.)
5. 你今天 *学习* 汉语吗?(Hint: Huidige tijd van ‘studeren’.)
6. 他们晚上 *玩* 游戏。(Hint: Huidige tijd van ‘spelen’.)
7. 妈妈昨天 *做了* 蛋糕。(Hint: Verleden tijd van ‘maken’.)
8. 爸爸明天 *会工作* 很晚。(Hint: Toekomstige tijd van ‘werken’.)
9. 小狗现在 *在跑*。(Hint: Huidige handeling ‘rennen’.)
10. 老师昨天 *教了* 新课。(Hint: Verleden tijd van ‘onderwijzen’.)