1. *أنا* أدرس اللغة العربية. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “ik”)
2. *أنتَ* تكتب الدرس. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jij” mannelijk)
3. *هي* تذهب إلى المدرسة. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “zij” vrouwelijk)
4. *نحن* نلعب في الحديقة. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “wij”)
5. *هم* يقرأون الكتب. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “zij” mannelijk meervoud)
6. *أنتِ* تشاهدين التلفاز. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jij” vrouwelijk)
7. *هو* يعمل في المستشفى. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “hij”)
8. *أنتما* تدرسان معًا. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “jullie twee”)
9. *هن* يتحدثن العربية. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “zij” vrouwelijk meervoud)
10. *أنا* أحب القراءة. (Hint: Gebruik het persoonlijke voornaamwoord voor “ik”)

1. هذا كتاب *ي*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn”)
2. هذه حقيبت *ك* (m). (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” mannelijk)
3. ذلك بيت *ها*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “haar”)
4. هذا قلم *نا*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “ons”)
5. هذه سيارات *هم*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun”)
6. ذلك دفتر *ك* (v). (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jouw” vrouwelijk)
7. هذا هاتف *ه*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “zijn”)
8. هذه أصدقاؤ *كما*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “jullie twee”)
9. تلك كتب *هن*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “hun” vrouwelijk meervoud)
10. هذا قلم *ي*. (Hint: Gebruik het bezittelijk voornaamwoord voor “mijn”)