1. Ik *was* me elke ochtend in het Arabisch. (Hint: werkwoord ‘wassen’ in tegenwoordige tijd, eerste persoon enkelvoud)
2. Jij *kleedt* je aan voordat je naar school gaat. (Hint: werkwoord ‘aankleden’, tweede persoon enkelvoud)
3. Hij *scheert* zich elke dag voor het werk. (Hint: werkwoord ‘scheren’, derde persoon enkelvoud)
4. Wij *verzamelen* ons om te bidden. (Hint: reflexief werkwoord in eerste persoon meervoud)
5. Jullie *herinneren* je de regels goed. (Hint: werkwoord ‘herinneren’, tweede persoon meervoud)
6. Zij (vrouw) *maakt* zich klaar voor het feest. (Hint: werkwoord ‘klaarmaken’, derde persoon enkelvoud vrouw)
7. Ik *rust* me uit na het studeren. (Hint: werkwoord ‘uitrusten’, eerste persoon enkelvoud)
8. Jij *verontschuldigt* je voor de fout. (Hint: werkwoord ‘verontschuldigen’, tweede persoon enkelvoud)
9. Wij *ontmoeten* ons elke vrijdag. (Hint: werkwoord ‘ontmoeten’, eerste persoon meervoud)
10. Zij (meervoud) *veranderen* zich langzaam. (Hint: werkwoord ‘veranderen’, derde persoon meervoud)

1. Ik *waste* me gisteren na het sporten. (Hint: werkwoord ‘wassen’ in verleden tijd, eerste persoon enkelvoud)
2. Jij *kleedde* je aan voor het feest. (Hint: werkwoord ‘aankleden’, verleden tijd tweede persoon enkelvoud)
3. Hij *schoor* zich voor het diner. (Hint: werkwoord ‘scheren’, verleden tijd derde persoon enkelvoud)
4. Wij *verzameld* ons op tijd voor de les. (Hint: werkwoord ‘verzamelen’, verleden tijd eerste persoon meervoud)
5. Jullie *herinnerden* je aan de afspraak. (Hint: werkwoord ‘herinneren’, verleden tijd tweede persoon meervoud)
6. Zij (vrouw) *maakte* zich klaar voor het examen. (Hint: werkwoord ‘klaarmaken’, verleden tijd derde persoon enkelvoud vrouw)
7. Ik *rustte* me uit na het werk. (Hint: werkwoord ‘uitrusten’, verleden tijd eerste persoon enkelvoud)
8. Jij *verontschuldigde* je voor het misverstand. (Hint: werkwoord ‘verontschuldigen’, verleden tijd tweede persoon enkelvoud)
9. Wij *ontmoetten* ons op het plein. (Hint: werkwoord ‘ontmoeten’, verleden tijd eerste persoon meervoud)
10. Zij (meervoud) *veranderd* zich snel. (Hint: werkwoord ‘veranderen’, verleden tijd derde persoon meervoud)