1. Ik *sa’aktubu* een brief morgen. (Hint: Gebruik het voorvoegsel voor de toekomende tijd voor “ik schrijf”)
2. Jij (mannelijk) *sa’tadhhabu* naar school over een uur. (Hint: Toekomende tijd, jij mannelijk)
3. Zij (vrouwelijk) *sa’tadrusu* Arabisch volgende week. (Hint: Toekomende tijd, zij vrouwelijk)
4. Hij *sa’yafhamu* de les straks. (Hint: Toekomende tijd, hij)
5. Jij (vrouwelijk) *sa’taktubīna* een e-mail binnenkort. (Hint: Toekomende tijd, jij vrouwelijk)
6. Ik *sa’anaalu* het examen volgende maand. (Hint: Toekomende tijd, ik)
7. Zij (meervoud) *sa’yadrusūna* samen morgen. (Hint: Toekomende tijd, zij meervoud)
8. Jij (mannelijk) *sa’tadhhabu* naar de markt later. (Hint: Toekomende tijd, jij mannelijk)
9. Hij *sa’yaktubu* een rapport binnenkort. (Hint: Toekomende tijd, hij)
10. Wij *sa’naakulu* samen vanavond. (Hint: Toekomende tijd, wij)

1. Wij *sa’naqtarihu* een plan morgen. (Hint: Toekomende tijd, wij)
2. Jullie (mannelijk) *sa’tadrusūna* hard volgende week. (Hint: Toekomende tijd, jullie mannelijk)
3. Zij (vrouwelijk meervoud) *sa’sa’takhdimna* de nieuwe methode binnenkort. (Hint: Toekomende tijd, zij vrouwelijk meervoud)
4. Zij (mannelijk meervoud) *sa’yaktubūna* verslagen over een uur. (Hint: Toekomende tijd, zij mannelijk meervoud)
5. Jullie (vrouwelijk) *sa’tashrabna* thee straks. (Hint: Toekomende tijd, jullie vrouwelijk)
6. Wij *sa’naqtalu* het probleem vanavond. (Hint: Toekomende tijd, wij)
7. Zij (meervoud) *sa’yadkhuluuna* de klas morgen. (Hint: Toekomende tijd, zij meervoud)
8. Jullie (mannelijk) *sa’tastamtiʿu* met het feest binnenkort. (Hint: Toekomende tijd, jullie mannelijk)
9. Zij (vrouwelijk) *sa’tadrusna* samen volgende week. (Hint: Toekomende tijd, zij vrouwelijk meervoud)
10. Wij *sa’naʿmalu* hard dit semester. (Hint: Toekomende tijd, wij)