1. Dit is het *grootste* huis van de straat. (Superlatiivi: iso)
2. Hij is de *snelste* loper van de klas. (Superlatiivi: nopea)
3. Dit boek is het *interessantste* dat ik ooit heb gelezen. (Superlatiivi: mielenkiintoinen)
4. Zij draagt de *mooiste* jurk op het feest. (Superlatiivi: kaunis)
5. Dit is het *oudste* gebouw in de stad. (Superlatiivi: vanha)
6. De *hoogste* berg ter wereld is de Mount Everest. (Superlatiivi: korkea)
7. Vandaag is het de *warmste* dag van de zomer. (Superlatiivi: lämmin)
8. Hij maakte de *beste* tekening van allemaal. (Superlatiivi: hyvä)
9. Dit is het *lichtste* gewicht dat ik kan tillen. (Superlatiivi: kevyt)
10. Zij is de *vriendelijkste* persoon die ik ken. (Superlatiivi: ystävällinen)

1. De *duurste* auto staat voor het huis. (Superlatiivi: kallis)
2. Dit is het *kleinste* dorp in deze regio. (Superlatiivi: pieni)
3. Hij heeft de *slechtste* resultaten van de klas. (Superlatiivi: huono)
4. Zij woont in het *stilste* deel van de stad. (Superlatiivi: hiljainen)
5. Dit gerecht is het *lekkerste* op het menu. (Superlatiivi: herkullinen)
6. De *jongste* speler kreeg een prijs. (Superlatiivi: nuori)
7. Het is de *donkerste* nacht van het jaar. (Superlatiivi: pimeä)
8. Hij is de *sterkste* man in de sportschool. (Superlatiivi: vahva)
9. Dit is het *schoonste* park in de stad. (Superlatiivi: puhdas)
10. Zij heeft de *langste* haar van iedereen. (Superlatiivi: pitkä)