1. Dit is de *grootste* boom in het park. (Hint: Den största)
2. Zij heeft de *mooiste* jurk van allemaal. (Hint: Den vackraste)
3. Dit is het *nieuwste* model van de auto. (Hint: Den nyaste)
4. Hij woont in het *hoogste* gebouw in de stad. (Hint: Det högsta)
5. Dit is de *snelste* trein die hier stopt. (Hint: Det snabbaste)
6. Zij is de *oudste* leerling in onze klas. (Hint: Den äldsta)
7. Dit is het *kleinste* huis aan de straat. (Hint: Det minsta)
8. Dit restaurant heeft het *lekkerste* eten. (Hint: Den godaste)
9. Hij heeft de *sterkste* spieren van iedereen. (Hint: Starkast)
10. Dit is de *beste* film die ik ooit heb gezien. (Hint: Bäst)

1. Zij rijdt de *snelste* fiets van de school. (Hint: Den snabbaste)
2. Dit is de *lichtste* tas die ik kan dragen. (Hint: Den lättaste)
3. Hij is de *vriendelijkste* man die ik ken. (Hint: Den vänligaste)
4. Dat was de *zwaarste* taak van het project. (Hint: Den tyngsta)
5. Zij heeft het *hoogste* cijfer gehaald. (Hint: Det högsta betyget)
6. Dit is het *warmste* land waar ik ben geweest. (Hint: Det varmaste)
7. Hij woont in het *oudste* huis van het dorp. (Hint: Det äldsta)
8. Dat is de *grootste* fout die je kunt maken. (Hint: Det största felet)
9. Dit is de *mooiste* plek aan de kust. (Hint: Den vackraste platsen)
10. Zij zingt de *beste* liedjes van de band. (Hint: Bäst)