1. Dit is het *grootst* huis in de straat. (Dica: Use a forma superlativa de “groot” para indicar o maior.)
2. Zij is de *oudst* leerling van de klas. (Dica: Use o superlativo de “oud” para o mais velho.)
3. Dit is de *snelst* rijdende auto hier. (Dica: Use o superlativo de “snel” para o mais rápido.)
4. Hij heeft het *duurste* horloge gekocht. (Dica: Use o superlativo de “duur” para o mais caro.)
5. Dit is de *kleinst* kamer in het huis. (Dica: Use o superlativo de “klein” para o menor.)
6. Zij loopt het *langst* van iedereen. (Dica: Use o superlativo de “lang” para o mais longo.)
7. Dit is het *hoogst* gebouw in de stad. (Dica: Use o superlativo de “hoog” para o mais alto.)
8. Dit is het *oudst* boek in mijn collectie. (Dica: Use o superlativo de “oud” para o mais antigo.)
9. Hij is de *sterkst* speler van het team. (Dica: Use o superlativo de “sterk” para o mais forte.)
10. Dit is het *lekkerst* eten dat ik ooit heb gehad. (Dica: Use o superlativo de “lekker” para o mais gostoso.)

1. Zij is de *meest* interessante persoon die ik ken. (Dica: Use “meest” com adjetivos longos para o mais interessante.)
2. Dit is het *meest* indrukwekkende schilderij in het museum. (Dica: Use “meest” para expressar o mais impressionante.)
3. Hij was de *meest* ervaren leraar op school. (Dica: Use “meest” para o mais experiente.)
4. Dit is de *meest* comfortabele stoel in het kantoor. (Dica: Use “meest” para o mais confortável.)
5. Dat was de *meest* onverwachte gebeurtenis van het jaar. (Dica: Use “meest” para o mais inesperado.)
6. Zij is de *meest* creatieve student in de klas. (Dica: Use “meest” para o mais criativo.)
7. Dit is het *meest* uitdagende probleem dat we hebben gehad. (Dica: Use “meest” para o mais desafiador.)
8. Hij gaf de *meest* duidelijke uitleg tijdens de les. (Dica: Use “meest” para o mais claro.)
9. Dit is de *meest* populaire bestemming onder toeristen. (Dica: Use “meest” para o mais popular.)
10. Zij heeft het *meest* indrukwekkende resultaat behaald. (Dica: Use “meest” para o mais impressionante.)