1. Als het regent, *blijft* ik thuis. (Dica: verbo no presente para condição real e provável)
2. Als jij hard werkt, *slaag* je voor het examen. (Dica: verbo no presente para resultado provável)
3. Als zij op tijd komt, *beginnen* we om acht uur. (Dica: verbo no presente para condição real)
4. Als wij genoeg geld hebben, *reizen* we naar Spanje. (Dica: verbo no presente para ação futura possível)
5. Als hij het weet, *vertelt* hij het mij. (Dica: verbo no presente para certeza condicional)
6. Als de trein op tijd is, *kom* ik op tijd aan. (Dica: verbo no presente para condição provável)
7. Als jij me belt, *help* ik je graag. (Dica: verbo no presente para oferta condicional)
8. Als het koud is, *doe* ik een jas aan. (Dica: verbo no presente para consequência lógica)
9. Als we vroeg vertrekken, *ontvangen* we het pakket op tijd. (Dica: verbo no presente para resultado esperado)
10. Als de kinderen slapen, *kijken* we een film. (Dica: verbo no presente para ação possível)

1. Als ik rijk *was*, zou ik een groot huis kopen. (Dica: verbo no pretérito do subjuntivo para condição irreal)
2. Als zij meer tijd *had*, zou ze vaker reizen. (Dica: verbo no pretérito para hipótese)
3. Als wij een auto *hadden*, zouden we naar het strand gaan. (Dica: verbo no passado para condição imaginária)
4. Als jij beter *zou studeren*, zou je slagen. (Dica: verbo no condicional para resultado hipotético)
5. Als hij niet ziek *was*, zou hij komen. (Dica: verbo no passado para condição irreal)
6. Als ik jou *was*, zou ik dat niet doen. (Dica: verbo no passado para conselho hipotético)
7. Als het niet regende, *zouden* we buiten spelen. (Dica: verbo no condicional para situação imaginária)
8. Als zij Nederlands *spraken*, zouden ze hier werken. (Dica: verbo no passado para condição irreal)
9. Als ik tijd *had*, zou ik een boek lezen. (Dica: verbo no pretérito para hipótese)
10. Als jullie harder *werkten*, zouden jullie succes hebben. (Dica: verbo no passado para condição hipotética)