Woordenschat voor post en scheepvaart in het Deens

Als je Deens leert, is het belangrijk om specifieke woordenschat onder de knie te krijgen die relevant is voor verschillende situaties. Of je nu post verstuurt of betrokken bent bij scheepvaart, deze woorden kunnen van pas komen. In dit artikel zullen we een uitgebreide lijst met vocabulaire bieden die je kan helpen bij beide contexten.

Woordenschat voor Post

Postkontor – Postkantoor. Dit is de plaats waar je naartoe gaat om brieven en pakketten te versturen of op te halen.
Jeg skal til postkontoret for at sende et brev.

Brev – Brief. Een geschreven of gedrukte boodschap die meestal in een envelop wordt verzonden.
Jeg har modtaget et brev fra min ven i dag.

Frimærke – Postzegel. Een klein stukje papier dat op een brief of pakket wordt geplakt om de kosten van verzending te betalen.
Du skal sætte et frimærke på konvolutten.

Konvolut – Envelop. Een omhulsel waarin een brief wordt verstuurd.
Jeg har lagt brevet i konvolutten.

Pakke – Pakket. Een grotere zending, meestal in een doos of stevige envelop.
Jeg har sendt en pakke til min familie i udlandet.

Modtager – Ontvanger. De persoon die de brief of het pakket ontvangt.
Modtageren af pakken bor i København.

Afsender – Afzender. De persoon die de brief of het pakket verstuurt.
Afsenderen har ikke skrevet sin adresse på pakken.

Postboks – Postbus. Een afgesloten kastje in een postkantoor waar post kan worden bezorgd.
Jeg har lejet en postboks for at modtage min post.

Postbud – Postbode. De persoon die de post bezorgt.
Postbudet har leveret et anbefalet brev til mig.

Anbefalet brev – Aangetekende brief. Een brief die wordt verzonden met een bewijs van verzending en ontvangst.
Jeg har sendt et anbefalet brev til myndighederne.

Woordenschat voor Scheepvaart

Skib – Schip. Een groot vaartuig dat wordt gebruikt voor het transport van goederen of passagiers over water.
Skibet sejlede fra havnen i morges.

Havn – Haven. Een plaats aan de kust waar schepen kunnen aanleggen om te laden of lossen.
Vi ankom til havnen tidligt om morgenen.

Kaptajn – Kapitein. De persoon die verantwoordelijk is voor het besturen van een schip.
Kaptajnen gav ordre til at sætte sejl.

Besætning – Bemanning. De groep mensen die werken op een schip.
Besætningen er klar til at gå til søs.

Last – Lading. De goederen die worden vervoerd door een schip.
Skibet ankom med en stor last af kontainere.

Container – Container. Een grote metalen doos die wordt gebruikt voor het vervoeren van goederen.
Containeren blev lastet på skibet i går.

Kaj – Kade. Een platform aan de waterkant waar schepen kunnen aanleggen.
Skibet ligger ved kaj og venter på at blive lastet.

Sejl – Zeil. Een stuk doek dat wordt gebruikt om een schip voort te stuwen door de wind te vangen.
Sejlene blev hejst, og skibet begyndte at bevæge sig.

Motor – Motor. Een machine die het schip aandrijft.
Motoren på skibet er meget kraftfuld.

Redningsvest – Reddingsvest. Een vest die je helpt drijven als je in het water valt.
Alle passagerer skal bære en redningsvest.

Fyr – Vuurtoren. Een toren met een licht dat schepen helpt navigeren.
Fyrtårnet kan ses fra mange kilometer væk.

Kurs – Koers. De richting waarin een schip vaart.
Kursen blev justeret for at undgå stormen.

Kompaskurs – Kompaskoers. De richting aangegeven door een kompas.
Vi fulgte kompaskursen mod nord.

Skibsværft – Scheepswerf. Een plaats waar schepen worden gebouwd en gerepareerd.
Skibet er på skibsværftet for reparation.

Anker – Anker. Een zwaar voorwerp dat wordt gebruikt om een schip op zijn plaats te houden.
Ankeret blev kastet ud for at holde skibet stille.

Kaptajnsbro – Brug. Het gedeelte van het schip waar de kapitein en officieren zich bevinden om het schip te besturen.
Kaptajnen står på broen og overvåger navigationen.

Logbog – Logboek. Een boek waarin de gebeurtenissen op een schip worden bijgehouden.
Alle hændelser blev noteret i logbogen.

Manøvredæk – Dek. Het open gedeelte van een schip waar activiteiten plaatsvinden.
Besætningen arbejdede på manøvredækket.

Skrog – Romp. Het hoofdlichaam van een schip.
Skroget blev inspiceret for skader.

Bøje – Boei. Een drijvend object dat wordt gebruikt om vaarwegen te markeren.
Skibet passerede en rød bøje på vej ud af havnen.

Fregat – Fregat. Een snel oorlogsschip.
Fregatten patruljerede farvandet.

Piratskib – Piratenschip. Een schip gebruikt door piraten.
Piratskibet blev set ved kysten.

Redningsb̴d РReddingsboot. Een kleine boot gebruikt voor noodsituaties.
Redningsbådene blev sænket i vandet.

Conclusie

Het beheersen van deze specifieke woordenschat in het Deens kan je helpen om effectiever te communiceren, of je nu post verstuurt of betrokken bent bij scheepvaart. Door de woorden en hun betekenissen te leren, zul je jezelf comfortabeler voelen in deze situaties en beter in staat zijn om je taken uit te voeren. Oefen deze woorden regelmatig en probeer ze te gebruiken in zinnen om je begrip te versterken. Veel succes met je Deense taalstudie!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller