Urdu-woorden die u moet kennen voor A2-niveau

Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende maar ook een zeer lonende ervaring zijn. Als je je kennis van het Urdu wilt verdiepen en je niveau wilt verhogen naar A2, is het essentieel om een aantal basiswoorden en zinnen te leren. Deze woorden en zinnen zullen je helpen om dagelijkse gesprekken te voeren en je beter te redden in een omgeving waar Urdu gesproken wordt. In dit artikel geven we je een uitgebreide lijst van Urdu-woorden die je moet kennen voor A2-niveau.

Basiswoorden en hun betekenis

Om te beginnen, laten we enkele van de meest voorkomende basiswoorden in het Urdu bekijken die nuttig zullen zijn in alledaagse situaties.

1. اسلام علیکم (Assalamu Alaikum) – Hallo
2. جی (Ji) – Ja
3. نہیں (Nahin) – Nee
4. شکریہ (Shukriya) – Dank je wel
5. براہ کرم (Barah-e-Karam) – Alstublieft
6. معاف کیجیے (Maaf Kijiye) – Sorry / Excuseer
7. پانی (Pani) – Water
8. کھانا (Khana) – Eten
9. دوست (Dost) – Vriend
10. گھر (Ghar) – Huis

Vragen stellen en antwoorden geven

Het kunnen stellen van vragen en het geven van antwoorden is een cruciaal onderdeel van elke taal. Hier zijn enkele veelvoorkomende vragen en antwoorden die je zult tegenkomen.

1. آپ کا نام کیا ہے؟ (Aap ka naam kya hai?) – Wat is jouw naam?
میرا نام … ہے۔ (Mera naam … hai.) – Mijn naam is …

2. آپ کیسے ہیں؟ (Aap kaise hain?) – Hoe gaat het met je?
میں ٹھیک ہوں۔ (Main theek hoon.) – Het gaat goed met mij.

3. یہ کیا ہے؟ (Yeh kya hai?) – Wat is dit?
یہ … ہے۔ (Yeh … hai.) – Dit is …

4. کتنے بجے ہیں؟ (Kitne baje hain?) – Hoe laat is het?
یہ … بجے ہیں۔ (Yeh … baje hain.) – Het is … uur.

Getallen en cijfers

Het kennen van getallen is essentieel, vooral als je wilt winkelen, reizen of afspraken maken. Hier zijn de basisgetallen in het Urdu:

1 – ایک (Ek)
2 – دو (Do)
3 – تین (Teen)
4 – چار (Chaar)
5 – پانچ (Paanch)
6 – چھ (Chhe)
7 – سات (Saat)
8 – آٹھ (Aath)
9 – نو (Nau)
10 – دس (Das)

Dagen van de week

Het kennen van de dagen van de week is ook belangrijk. Hier zijn ze in het Urdu:

– Maandag – پیر (Peer)
– Dinsdag – منگل (Mangal)
– Woensdag – بدھ (Budh)
– Donderdag – جمعرات (Jumeraat)
– Vrijdag – جمعہ (Jumma)
– Zaterdag – ہفتہ (Hafta)
– Zondag – اتوار (Itwaar)

Veelvoorkomende zinnen

Naast het kennen van woorden, is het ook nuttig om enkele veelvoorkomende zinnen te leren die je in dagelijkse gesprekken kunt gebruiken.

1. آپ کہاں سے ہیں؟ (Aap kahan se hain?) – Waar kom je vandaan?
میں … سے ہوں۔ (Main … se hoon.) – Ik kom uit …

2. آپ کیا کرتے ہیں؟ (Aap kya karte hain?) – Wat doe je?
میں ایک طالب علم ہوں۔ (Main ek talib-e-ilm hoon.) – Ik ben een student.

3. آپ کو اردو آتی ہے؟ (Aap ko Urdu aati hai?) – Spreek je Urdu?
جی ہاں، تھوڑی بہت۔ (Ji haan, thodi bohot.) – Ja, een beetje.

4. کیا آپ میری مدد کر سکتے ہیں؟ (Kya aap meri madad kar sakte hain?) – Kun je me helpen?
جی ہاں، کیوں نہیں۔ (Ji haan, kyon nahin.) – Ja, waarom niet.

Familieleden

Het kennen van de woorden voor familieleden is ook belangrijk, vooral als je met mensen praat over je familie.

– Vader – والد (Walid)
– Moeder – والدہ (Walida)
– Broer – بھائی (Bhai)
– Zus – بہن (Behan)
– Opa – دادا (Dada)
– Oma – دادی (Dadi)
– Zoon – بیٹا (Beta)
– Dochter – بیٹی (Beti)

Kleding

Als je wilt winkelen of gewoon wilt praten over kleding, zijn deze woorden handig om te kennen:

– Shirt – قمیض (Qameez)
– Broek – پتلون (Patloon)
– Jas – کوٹ (Kot)
– Schoenen – جوتے (Jootay)
– Hoed – ٹوپی (Topi)
– Jurk – پہناوا (Pehenawa)

Voeding en Drank

Het bespreken van voedsel en drank is een veelvoorkomend gespreksonderwerp. Hier zijn enkele basiswoorden die je moet kennen:

– Brood – روٹی (Roti)
– Rijst – چاول (Chawal)
– Melk – دودھ (Doodh)
– Thee – چائے (Chai)
– Koffie – کافی (Coffee)
– Fruit – پھل (Phal)
– Groenten – سبزیاں (Sabziyan)

Vervoer

Als je reist, zijn deze woorden en zinnen nuttig om te kennen:

– Auto – گاڑی (Gadi)
– Bus – بس (Bus)
– Trein – ٹرین (Train)
– Vliegtuig – ہوائی جہاز (Hawaai Jahaaz)
– Taxi – ٹیکسی (Taxi)
– Waar is de bushalte? – بس اسٹاپ کہاں ہے؟ (Bus stop kahan hai?)
– Hoeveel kost een kaartje? – ٹکٹ کی قیمت کیا ہے؟ (Ticket ki qeemat kya hai?)

Instructies en richtingen

Het vragen naar en geven van instructies en richtingen is essentieel, vooral als je in een nieuwe stad bent.

– Rechtdoor – سیدھا (Seedha)
– Links – بائیں (Baen)
– Rechts – دائیں (Daen)
– Om de hoek – کونے پر (Kone par)
– Waar is…? – …کہاں ہے؟ (… kahan hai?)

Gezondheidszorg

Als je ziek bent of medische hulp nodig hebt, zijn deze woorden nuttig:

– Dokter – ڈاکٹر (Doctor)
– Ziekenhuis – اسپتال (Aspataal)
– Medicijnen – ادویات (Adwiyat)
– Apotheek – فارمیسی (Pharmacy)
– Ik voel me niet goed – میں ٹھیک محسوس نہیں کر رہا ہوں (Main theek mehsoos nahin kar raha hoon)
– Heeft u een recept? – کیا آپ کے پاس نسخہ ہے؟ (Kya aap ke paas nuskha hai?)

Conclusie

Het leren van deze basiswoorden en zinnen zal je enorm helpen om je vaardigheden in het Urdu te verbeteren en je meer zelfvertrouwen te geven in dagelijkse gesprekken. Oefen regelmatig en probeer deze woorden en zinnen in je dagelijkse leven te gebruiken. Met consistentie en doorzettingsvermogen zul je merken dat je steeds beter wordt in het begrijpen en spreken van Urdu. Veel succes met je taalstudie!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller