Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende maar ook zeer lonende ervaring zijn. Een van de belangrijkste aspecten van taalkunde is het opbouwen van een sterke woordenschat. In dit artikel bieden we een uitgebreide lijst van Hongaarse zelfstandige naamwoorden, samen met hun definities en voorbeeldzinnen. Deze lijst is speciaal samengesteld om Nederlands sprekenden te helpen bij het leren van de Hongaarse taal.

Dagelijkse voorwerpen

asztal – tafel
Een meubelstuk met een plat oppervlak dat wordt gebruikt om op te eten, werken of andere activiteiten te doen.
Az asztal a nappaliban van.

szék – stoel
Een meubelstuk waarop men kan zitten, meestal met een rugleuning en soms met armleuningen.
Ez a szék nagyon kényelmes.

lámpa – lamp
Een apparaat dat licht geeft, vaak gebruikt om kamers te verlichten.
A lámpa az asztalon van.

ablak – raam
Een opening in een muur of dak van een gebouw die licht en lucht doorlaat.
Kinyitom az ablakot, mert meleg van.

ajtó – deur
Een beweegbare barrière die een opening in een muur afsluit en toegang tot een ruimte mogelijk maakt.
Kérem, csukja be az ajtót.

Familie en relaties

apa – vader
De mannelijke ouder van een kind.
Az én apám nagyon kedves.

anya – moeder
De vrouwelijke ouder van een kind.
Az én anyám tanár.

testvér – broer of zus
Een ander kind van dezelfde ouders.
Nekem egy testvérem van.

nagymama – grootmoeder
De moeder van iemands vader of moeder.
A nagymamám finom süteményeket süt.

nagypapa – grootvader
De vader van iemands vader of moeder.
A nagypapám meséket mond nekem.

Dieren

kutya – hond
Een gedomesticeerd carnivoor zoogdier, vaak gehouden als huisdier.
A kutyám nagyon játékos.

macska – kat
Een klein gedomesticeerd carnivoor zoogdier met een zachte vacht, vaak gehouden als huisdier.
A macskám szereti a tejet.

madár – vogel
Een gevederd dier dat meestal kan vliegen.
Ez a madár nagyon szép.

hal – vis
Een koudbloedig gewerveld dier dat in water leeft.
A halak az akváriumban úsznak.

ló – paard
Een groot, gedomesticeerd zoogdier dat wordt gebruikt voor rijden en transport.
A ló a mezőn legel.

Voedsel en drinken

kenyér – brood
Een basisvoedsel gemaakt van deeg, gebakken in een oven.
A kenyér friss és ropogós.

tej – melk
Een witte vloeistof geproduceerd door de melkklieren van zoogdieren, vaak gedronken als drank.
Reggelire tejet iszom.

alma – appel
Een ronde vrucht van een appelboom, vaak rood, groen of geel.
Az alma egészséges gyümölcs.

víz – water
Een kleurloze, geurloze vloeistof die essentieel is voor alle vormen van leven.
Napi nyolc pohár vizet kell inni.

hús – vlees
Het eetbare spierweefsel van dieren.
A hús a levesben van.

School en werk

iskola – school
Een instituut waar onderwijs wordt gegeven.
Az iskola kilenckor kezdődik.

tanár – leraar
Iemand die lesgeeft, vooral in een school.
A tanár segít a diákoknak.

diák – student
Iemand die studeert aan een educatieve instelling.
A diákok az osztályban vannak.

iroda – kantoor
Een ruimte waar administratief werk wordt verricht.
Az iroda az ötödik emeleten van.

számítógép – computer
Een elektronisch apparaat voor het opslaan en verwerken van gegevens.
A számítógépem gyors és megbízható.

Reizen en vervoer

autó – auto
Een voertuig met vier wielen aangedreven door een motor.
Az autóm a garázsban van.

vonat – trein
Een reeks voertuigen die over spoorwegen rijden om passagiers of goederen te vervoeren.
A vonat pontosan érkezett.

repülőgép – vliegtuig
Een voertuig dat kan vliegen en wordt gebruikt voor luchtvervoer.
A repülőgép tízkor száll fel.

bicikli – fiets
Een voertuig met twee wielen aangedreven door pedalen.
A biciklim piros színű.

hajó – schip
Een groot vaartuig voor het vervoer van goederen of passagiers over water.
A hajó a kikötőben van.

Natuur en weer

fa – boom
Een grote plant met een houten stam en takken.
A fa alatt ülök és olvasok.

virág – bloem
Het deel van een plant dat vaak kleurrijk is en geur heeft.
A virágok a kertben nyílnak.

hegy – berg
Een grote natuurlijke verhoging van het aardoppervlak.
A hegyek gyönyörűek télen.

folyó – rivier
Een grote natuurlijke stroom water die naar een zee, meer of andere rivier stroomt.
A folyó gyorsan folyik.

eső – regen
Water dat in druppels uit de atmosfeer valt.
Ma eső lesz délután.

Gezondheid en lichaam

fej – hoofd
Het bovenste deel van het lichaam dat de hersenen, ogen, oren, neus en mond bevat.
A fejem fáj.

kéz – hand
Het deel van het lichaam aan het einde van de arm, gebruikt om dingen vast te pakken.
A kezem hideg.

szem – oog
Het orgaan waarmee men ziet.
A szemem kék.

száj – mond
De opening in het gezicht waarmee men eet, praat en ademt.
A szám száraz.

szív – hart
Het orgaan dat bloed door het lichaam pompt.
A szívem gyorsan ver.

Emoties en gevoelens

boldogság – geluk
Een staat van blijdschap en tevredenheid.
A boldogság nagyon fontos az életben.

szomorúság – verdriet
Een gevoel van droefheid en melancholie.
A szomorúság néha elkerülhetetlen.

félelem – angst
Een emotie die wordt ervaren bij dreigend gevaar of pijn.
A félelem megbéníthatja az embert.

düh – woede
Een sterke emotie van ongenoegen en boosheid.
A düh néha kontrollálhatatlan.

meglepetés – verrassing
Een reactie op iets onverwachts.
A meglepetés örömet okozott neki.

Abstracte concepten

idő – tijd
De voortgang van gebeurtenissen van het verleden naar de toekomst.
Az idő gyorsan telik.

tér – ruimte
Het oneindige driedimensionale gebied waarin alle materie bestaat.
A tér végtelen és misztikus.

szabadság – vrijheid
De kracht of het recht om te handelen, spreken of denken zonder beperkingen.
A szabadság alapvető emberi jog.

szeretet – liefde
Een intense gevoel van diepe genegenheid.
A szeretet mindent legyőz.

tudás – kennis
Feiten, informatie en vaardigheden verworven door ervaring of onderwijs.
A tudás hatalom.

Het leren van deze woorden en hun betekenissen is een goede stap in de richting van het beheersen van de Hongaarse taal. Door regelmatig te oefenen en deze woorden in context te gebruiken, zul je merken dat je woordenschat snel groeit. Veel succes met je taalleeravontuur!