Tijdregistratie en kalenderwoorden in het IJslands

Tijdregistratie en kalenderwoorden in het IJslands zijn fascinerend en kunnen behoorlijk nuttig zijn als je de taal leert. Het IJslands, een taal die nauw verwant is aan het Oudnoords, heeft unieke woorden en uitdrukkingen die betrekking hebben op tijd en het kalenderjaar. In dit artikel zullen we deze woorden verkennen en leren hoe ze gebruikt worden.

Dagen van de week

Mánudagur: Maandag. Dit woord komt van “máni,” wat maan betekent, en “dagur,” wat dag betekent.
Í dag er Mánudagur.

Þriðjudagur: Dinsdag. Dit woord komt van het Oudnoords en betekent de derde dag.
Á morgun er Þriðjudagur.

Miðvikudagur: Woensdag. Dit woord betekent letterlijk “midden van de week dag.”
Í gær var Miðvikudagur.

Fimmtudagur: Donderdag. Dit woord komt van “fim,” wat vijf betekent, en “dagur,” wat dag betekent.
Á fimmtudag förum við í bíó.

Föstudagur: Vrijdag. Dit woord is afgeleid van het Oudnoordse woord voor de dag van Freya, de godin van de liefde.
Ég elska Föstudagur.

Laugardagur: Zaterdag. Dit woord betekent letterlijk “wasdag” in het Oudnoords.
Á Laugardagur fer ég að þvo föt.

Sunnudagur: Zondag. Dit woord komt van “sól,” wat zon betekent, en “dagur,” wat dag betekent.
Á Sunnudagur fer ég í kirkju.

Maanden van het jaar

Janúar: Januari. Dit woord is afgeleid van de Romeinse god Janus, de god van het begin.
Nýtt ár byrjar í Janúar.

Febrúar: Februari. Dit woord komt van het Latijnse “februum,” wat zuivering betekent.
Ég á afmæli í Febrúar.

Mars: Maart. Dit woord komt van de Romeinse god van de oorlog, Mars.
Vorið byrjar í Mars.

Apríl: April. Dit woord komt waarschijnlijk van het Latijnse “aperire,” wat openen betekent, verwijzend naar de bloei van de bloemen.
Blómin byrja að blómstra í Apríl.

Maí: Mei. Dit woord komt van de Romeinse godin Maia, de godin van de groei.
Sumar hefst í Maí.

Júní: Juni. Dit woord komt van de Romeinse godin Juno, de beschermheilige van het huwelijk en de vrouw.
Skólinn endar í Júní.

Júlí: Juli. Dit woord is genoemd naar Julius Caesar.
Við förum í frí í Júlí.

Ágúst: Augustus. Dit woord is genoemd naar de Romeinse keizer Augustus.
Skólinn byrjar aftur í Ágúst.

September: September. Dit woord komt van het Latijnse “septem,” wat zeven betekent, omdat het de zevende maand was in de oude Romeinse kalender.
Haustið byrjar í September.

Október: Oktober. Dit woord komt van het Latijnse “octo,” wat acht betekent.
Við höldum Halloween í Október.

Nóvember: November. Dit woord komt van het Latijnse “novem,” wat negen betekent.
Ég fer í ferðalag í Nóvember.

Desember: December. Dit woord komt van het Latijnse “decem,” wat tien betekent.
Jól eru í Desember.

Seizoenen

Vetur: Winter. Dit woord betekent winter.
Það snjóar á vetur.

Vor: Lente. Dit woord betekent lente.
Blómin byrja að vaxa á vor.

Sumar: Zomer. Dit woord betekent zomer.
Við förum í frí á sumar.

Haust: Herfst. Dit woord betekent herfst.
Laufblöðin falla af trjánum á haust.

Tijdseenheden

Klukkustund: Uur. Dit woord betekent uur.
Ég læri íslensku í eina klukkustund á dag.

Mínúta: Minuut. Dit woord betekent minuut.
Það tekur fimm mínútur að ganga í skólann.

Sekúnda: Seconde. Dit woord betekent seconde.
Bíddu í eina sekúnda.

Algemene tijdsuitdrukkingen

Í dag: Vandaag. Dit woord betekent vandaag.
Ég ætla í sund í dag.

Á morgun: Morgen. Dit woord betekent morgen.
Við förum í bíó á morgun.

Í gær: Gisteren. Dit woord betekent gisteren.
Ég fór í göngutúr í gær.

Helgi: Weekend. Dit woord betekent weekend.
Ég ætla að slaka á um helgi.

Vika: Week. Dit woord betekent week.
Það eru sjö dagar í einni vika.

Mánuður: Maand. Dit woord betekent maand.
Ég byrja nýtt starf í næsta mánuður.

Ár: Jaar. Dit woord betekent jaar.
Það eru tólf mánuðir í einu ár.

Dagdelen

Morgunn: Ochtend. Dit woord betekent ochtend.
Ég fer á fætur snemma á morgunn.

Hádegi: Middag. Dit woord betekent middag.
Við borðum hádegismat klukkan tólf á hádegi.

Eftirmiðdagur: Namiddag. Dit woord betekent namiddag.
Ég fer í göngutúr á eftirmiðdagur.

Kvöld: Avond. Dit woord betekent avond.
Við horfum á sjónvarpið á kvöld.

Nótt: Nacht. Dit woord betekent nacht.
Ég sef á nótt.

Speciale dagen en feestdagen

Jól: Kerstmis. Dit woord betekent kerstmis.
Við gefum gjafir á jól.

Páskar: Pasen. Dit woord betekent pasen.
Við borðum súkkulaði egg á páskar.

Sumardagurinn fyrsti: De eerste dag van de zomer. Dit is een traditionele IJslandse feestdag die de komst van de zomer markeert.
Sumardagurinn fyrsti er haldinn hátíðlegur í apríl.

Þorláksmessa: De dag van St. Thorlak. Dit is een IJslandse feestdag ter ere van de beschermheilige van IJsland.
Við borðum skötu á Þorláksmessa.

Gamlársdagur: Oudejaarsdag. Dit woord betekent oudejaarsdag.
Við höldum veislu á Gamlársdagur.

Door deze woorden en uitdrukkingen te leren, krijg je een beter begrip van hoe tijd en kalenders worden gebruikt in het IJslands. Probeer ze in je dagelijkse conversaties te gebruiken om je vertrouwdheid met de taal te vergroten. Veel succes met je studie van het IJslands!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller