Swahili, ook bekend als Kiswahili, is een Bantoetaal die gesproken wordt in veel landen in Oost-Afrika, zoals Kenia, Tanzania, Oeganda en de Democratische Republiek Congo. Het is een prachtige en melodieuze taal die steeds populairder wordt onder taalliefhebbers wereldwijd. Als u net begint met het leren van Swahili, is het handig om een basiswoordenschat op te bouwen die u helpt bij eenvoudige communicatie. In dit artikel zullen we enkele essentiële Swahili-woorden en -zinnen bespreken die u moet kennen voor A1-niveau.
Basisbegroetingen en beleefdheidsuitdrukkingen
Begroetingen zijn de eerste stap naar elke communicatie. Hier zijn enkele veelvoorkomende begroetingen en beleefdheidsuitdrukkingen in Swahili:
– Habari: Hallo / Hoe gaat het?
– Jambo: Hallo
– Shikamoo: Respectvolle groet aan ouderen
– Marahaba: Antwoord op “Shikamoo”
– Asante: Dank je
– Asante sana: Heel erg bedankt
– Karibu: Welkom
– Pole: Sorry / Het spijt me
– Samahani: Excuseer mij
– Kwaheri: Tot ziens
– Kwaheri ya kuonana: Tot ziens (formeler)
Basiszinnen voor dagelijks gebruik
Hier zijn enkele basiszinnen die u kunt gebruiken in dagelijkse gesprekken:
– Jina langu ni…: Mijn naam is…
– Wewe unaitwa nani?: Hoe heet jij?
– Mimi ni mwanafunzi: Ik ben een student
– Nina miaka…: Ik ben … jaar oud
– Unatoka wapi?: Waar kom je vandaan?
– Ninatoka Uholanzi: Ik kom uit Nederland
– Unapenda nini?: Wat vind je leuk?
– Ninapenda kusoma: Ik hou van lezen
– Unasema lugha gani?: Welke talen spreek je?
– Ninasema Kiswahili kidogo: Ik spreek een beetje Swahili
Nummers en tellen
Nummers zijn essentieel voor verschillende situaties, zoals winkelen, reizen of het vragen naar de tijd. Hier zijn de basisnummers in Swahili:
– Moja: Eén
– Mbili: Twee
– Tatu: Drie
– Nne: Vier
– Tano: Vijf
– Sita: Zes
– Saba: Zeven
– Nane: Acht
– Tisa: Negen
– Kumi: Tien
Voor grotere getallen:
– Kumi na moja: Elf
– Ishirini: Twintig
– Thelathini: Dertig
– Arobaini: Veertig
– Hamsini: Vijftig
– Sabini: Zeventig
– Themanini: Tachtig
– Tisini: Negentig
– Mia moja: Honderd
Dagen van de week en maanden van het jaar
Het kennen van de dagen van de week en de maanden van het jaar is cruciaal voor het maken van afspraken en het begrijpen van de kalender:
– Jumatatu: Maandag
– Jumanne: Dinsdag
– Jumatano: Woensdag
– Alhamisi: Donderdag
– Ijumaa: Vrijdag
– Jumamosi: Zaterdag
– Jumapili: Zondag
Maanden van het jaar:
– Januari: Januari
– Februari: Februari
– Machi: Maart
– Aprili: April
– Mei: Mei
– Juni: Juni
– Julai: Juli
– Agosti: Augustus
– Septemba: September
– Oktoba: Oktober
– Novemba: November
– Desemba: December
Kleuren
Het kennen van de namen van kleuren is handig in verschillende contexten, zoals het beschrijven van objecten of kleding:
– Nyeupe: Wit
– Nyeusi: Zwart
– Nyekundu: Rood
– Njano: Geel
– Kijani: Groen
– Bluu: Blauw
– Kahawia: Bruin
– Pink: Roze
– Zambarau: Paars
– Kijivu: Grijs
Familieleden
Het kennen van de woorden voor familieleden is belangrijk voor gesprekken over familie en relaties:
– Baba: Vader
– Mama: Moeder
– Kaka: Broer
– Dada: Zus
– Babu: Grootvader
– Bibi: Grootmoeder
– Mjomba: Oom
– Shangazi: Tante
– Mtoto: Kind
– Ndugu: Broer of zus (algemeen)
Voedsel en drinken
Hier zijn enkele basiswoorden voor voedsel en drinken die handig kunnen zijn in restaurants of tijdens het winkelen:
– Chakula: Eten
– Kinywaji: Drank
– Maji: Water
– Chai: Thee
– Kahawa: Koffie
– Maziwa: Melk
– Mkate: Brood
– Nyama: Vlees
– Samaki: Vis
– Kuku: Kip
– Wali: Rijst
– Mboga: Groenten
– Matunda: Fruit
– Ndizi: Banaan
– Embe: Mango
Veelvoorkomende werkwoorden
Werkwoorden zijn de bouwstenen van zinnen. Hier zijn enkele veelvoorkomende werkwoorden die u moet kennen:
– Kuwa: Zijn
– Kufanya: Doen
– Kwenda: Gaan
– Kupenda: Houden van
– Kula: Eten
– Kunywa: Drinken
– Kusoma: Lezen / Studeren
– Kuandika: Schrijven
– Kuimba: Zingen
– Kucheza: Spelen / Dansen
– Kuona: Zien
– Kusikia: Horen
– Kulala: Slapen
– Kuamka: Wakker worden
– Kuja: Komen
Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden helpen om meer details en beschrijvingen toe te voegen aan uw zinnen:
– Kubwa: Groot
– Ndogo: Klein
– Nzuri: Mooi / Goed
– Mbaya: Slecht
– Rahisi: Makkelijk
– Gumu: Moeilijk
– Haraka: Snel
– Polepole: Langzaam
– Joto: Warm
– Baridi: Koud
Praktische uitdrukkingen
Tot slot, hier zijn enkele praktische uitdrukkingen die nuttig kunnen zijn in alledaagse situaties:
– Naweza kusaidia?: Kan ik helpen?
– Unasema Kiingereza?: Spreek je Engels?
– Naomba msaada: Ik heb hulp nodig
– Nielekeze tafadhali: Kunt u mij de weg wijzen, alstublieft?
– Bei gani?: Hoeveel kost het?
– Ni ghali sana: Het is te duur
– Naomba maji tafadhali: Mag ik water, alstublieft?
– Nina njaa: Ik heb honger
– Nina kiu: Ik heb dorst
– Wapi choo?: Waar is het toilet?
– Nimepotea: Ik ben verdwaald
Het leren van een nieuwe taal kan een uitdaging zijn, maar met deze basiswoorden en -zinnen bent u goed op weg om eenvoudige gesprekken in het Swahili te voeren. Oefen regelmatig, luister naar Swahili-sprekers en wees niet bang om fouten te maken. Veel succes met uw taalleerreis!