Het leren van de Slowaakse taal kan een verrijkende ervaring zijn, vooral wanneer je de taal kunt gebruiken in dagelijkse situaties zoals thuis en in het dagelijks leven. In dit artikel zullen we enkele nuttige Slowaakse zinnen en woorden bespreken die je kunt gebruiken in verschillende situaties rondom het huis en in het dagelijks leven. Laten we beginnen!
Wonen en het Huis
Dom – huis
Mám veľký dom na vidieku.
Een dom is een woning waar mensen wonen.
Izba – kamer
Moja izba je na druhom poschodí.
Een izba is een afzonderlijke ruimte binnen een huis.
Kuchyňa – keuken
V kuchyni varím každý deň.
Een kuchyňa is de plaats waar je eten bereidt.
Obývačka – woonkamer
V obývačke máme veľký gauč.
Een obývačka is de kamer waar je ontspant en gasten ontvangt.
Spálňa – slaapkamer
Moja spálňa je veľmi útulná.
Een spálňa is de kamer waar je slaapt.
Kúpeľňa – badkamer
Ráno sa sprchujem v kúpeľni.
Een kúpeľňa is de ruimte waar je je wast en verzorgt.
Huishoudelijke voorwerpen
Stôl – tafel
Jedálenský stôl je v jedálni.
Een stôl is een meubelstuk waarop je dingen kunt plaatsen of aan kunt eten.
Stolička – stoel
Táto stolička je veľmi pohodlná.
Een stolička is een meubelstuk waarop je kunt zitten.
Posteľ – bed
Posteľ je v spálni.
Een posteľ is een meubelstuk waarop je slaapt.
Chladnička – koelkast
V chladničke máme veľa jedla.
Een chladnička is een apparaat dat voedsel koel houdt.
Sporák – fornuis
Na sporáku varím polievku.
Een sporák is een apparaat waarop je kunt koken.
Dagelijkse Activiteiten
Raňajky – ontbijt
Raňajky sú dôležité pre zdravie.
Raňajky is de eerste maaltijd van de dag.
Obed – lunch
Obed jeme okolo dvanástej.
Obed is de maaltijd die je rond het middaguur eet.
Večera – avondeten
Večera je zvyčajne o šiestej večer.
Večera is de maaltijd die je ’s avonds eet.
Práca – werk
Každý deň chodím do práce.
Práca is de activiteit waarbij je je beroep uitoefent.
Oddych – ontspanning
Po práci si potrebujem oddýchnuť.
Oddych is het moment waarop je rust en ontspant.
Familie en Vrienden
Rodina – familie
Moja rodina je veľmi veľká.
Rodina is de groep mensen waarmee je verwant bent.
Priateľ – vriend
Môj najlepší priateľ sa volá Peter.
Een priateľ is iemand met wie je een hechte band hebt.
Priateľka – vriendin
Moja priateľka je veľmi milá.
Een priateľka is een vrouwelijke vriend.
Dieťa – kind
Moje dieťa chodí do školy.
Een dieťa is een jong mens.
Rodičia – ouders
Moji rodičia bývajú v Bratislave.
Rodičia zijn je vader en moeder.
Boodschappen en Winkelen
Obchod – winkel
V obchode kupujeme potraviny.
Een obchod is een plaats waar je dingen kunt kopen.
Trh – markt
Na trhu predávajú čerstvé ovocie.
Een trh is een plaats waar verkopers hun goederen aanbieden.
Potraviny – levensmiddelen
Potraviny kupujeme každý týždeň.
Potraviny zijn producten die je eet of drinkt.
Peniaze – geld
Na nákupy potrebujeme peniaze.
Peniaze zijn het ruilmiddel dat je gebruikt om dingen te kopen.
Košík – mandje
V obchode používam košík.
Een košík is een klein mandje waarin je je boodschappen kunt leggen.
Vrije Tijd en Hobby’s
Šport – sport
Šport je dôležitý pre zdravie.
Šport is een fysieke activiteit die je doet voor plezier of competitie.
Kniha – boek
Rád čítam knihy vo voľnom čase.
Een kniha is een geschreven werk dat je kunt lezen.
Film – film
Večer si pozrieme film.
Een film is een verhalend werk dat je kunt bekijken op een scherm.
Hudba – muziek
Počúvam hudbu každý deň.
Hudba zijn georganiseerde geluiden die je kunt beluisteren.
Prechádzka – wandeling
Radi chodíme na prechádzky do parku.
Een prechádzka is een ontspannen wandeling.
Gezondheid en Welzijn
Zdravie – gezondheid
Zdravie je najdôležitejšie.
Zdravie is de toestand van je lichaam en geest.
Cvičenie – oefening
Každé ráno robím cvičenie.
Cvičenie is fysieke activiteit om fit te blijven.
Oddych – rust
Po práci si potrebujem oddýchnuť.
Oddych is de tijd die je neemt om te rusten.
Lieky – medicijnen
Lieky beriem podľa pokynov lekára.
Lieky zijn stoffen die je gebruikt om ziekten te behandelen.
Lekár – dokter
Keď som chorý, idem k lekárovi.
Een lekár is een medische professional die je behandelt.
Reizen en Vervoer
Auto – auto
Cestujeme autom na dovolenku.
Een auto is een gemotoriseerd voertuig dat je gebruikt om te reizen.
Vlak – trein
Vlakom cestujeme do iného mesta.
Een vlak is een lang voertuig dat op rails rijdt.
Autobus – bus
Autobusom chodím do práce.
Een autobus is een groot voertuig dat passagiers vervoert.
Letisko – luchthaven
Letisko je veľmi rušné.
Een letisko is een plaats waar vliegtuigen landen en opstijgen.
Taxík – taxi
Taxíkom sa dostaneme domov rýchlo.
Een taxík is een voertuig dat je tegen betaling naar je bestemming brengt.
Met deze woorden en zinnen zul je in staat zijn om je dagelijkse leven in het Slowaaks te beschrijven en gesprekken te voeren over verschillende onderwerpen. Blijf oefenen en uitbreiden van je woordenschat om vloeiend te worden in het Slowaaks. Veel succes!