Het leren van een nieuwe taal kan een uitdaging zijn, vooral als het gaat om specifieke woordenschat zoals die in een school- en onderwijsomgeving. In dit artikel zullen we verschillende Afrikaanse woorden en uitdrukkingen bespreken die vaak worden gebruikt in de context van scholen en onderwijs. Deze woorden zullen je helpen om beter te communiceren en te begrijpen wat er gebeurt in een onderwijsomgeving.
Algemene schoolgerelateerde termen
Skool
Een plek waar kinderen en jongeren naartoe gaan om te leren en onderwijs te ontvangen.
Die kinders gaan elke dag na skool.
Onderwys
Het proces van lesgeven en leren, meestal in een formele omgeving zoals een school.
Sy het ’n passie vir onderwys en wil ’n onderwyser word.
Klaskamer
Een ruimte in een school waar lessen worden gegeven.
Die onderwyser het die klaskamer versier vir die nuwe skooljaar.
Leerder
Een persoon die kennis of vaardigheden verwerft door onderwijs, vooral een student.
Die leerder het die hoogste punte in die klas gekry.
Onderwyser
Iemand die lesgeeft, meestal in een school.
Die onderwyser het ’n interessante les oor geskiedenis gegee.
Handboek
Een boek dat door studenten wordt gebruikt als bron van informatie voor een specifiek vak.
Die wiskunde handboek is baie nuttig vir die eksamen.
Verschillende schoolniveaus
Laerskool
Een school voor jonge kinderen, meestal van zes tot twaalf jaar oud.
Sy dogter gaan volgende jaar na laerskool.
Hoërskool
Een school voor oudere kinderen, meestal van dertien tot achttien jaar oud.
Hy het sy hoërskooldiploma verlede jaar ontvang.
Kleuterskool
Een onderwijsinstelling voor zeer jonge kinderen, meestal van drie tot zes jaar oud.
Sy seun geniet dit om na kleuterskool te gaan.
Tersiêre onderwys
Onderwijs na de middelbare school, inclusief universiteiten en hogescholen.
Sy beplan om tersiêre onderwys in ingenieurswese te volg.
Schoolbenodigdheden
Skryfbehoeftes
Benodigdheden zoals pennen, potloden, gum en linialen die nodig zijn voor schoolwerk.
Sy het nuwe skryfbehoeftes vir die nuwe skooljaar gekoop.
Boek
Een verzameling van geschriften, meestal in de vorm van papierpagina’s gebonden in een omslag.
Hy het ’n interessante boek in die biblioteek gevind.
Notaboek
Een boek met blanco pagina’s waarin men notities kan maken.
Sy het haar notaboek vol geskryf met aantekeninge.
Rekenaar
Een elektronisch apparaat dat informatie verwerkt en opslaat, vaak gebruikt voor schoolwerk.
Die leerder gebruik ’n rekenaar om sy werkstuk te tik.
Sakrekenaar
Een klein elektronisch apparaat dat wordt gebruikt om wiskundige berekeningen te maken.
Die onderwyser het gesê dat ’n sakrekenaar nodig is vir die eksamen.
Vakken en disciplines
Wiskunde
De studie van getallen, hoeveelheden en vormen, meestal onderwezen als een vak op school.
Wiskunde is een van sy gunsteling vakke.
Wetenskap
De systematische studie van de natuur en het gedrag van materie en energie.
Sy is baie geïnteresseerd in wetenskap en wil ’n wetenskaplike word.
Geskiedenis
De studie van gebeurtenissen uit het verleden.
Die geskiedenisles was baie leersaam.
Geografie
De studie van de fysieke kenmerken van de aarde en haar atmosfeer.
Hy het ’n projek oor geografie voltooi.
Taal
Een systeem van communicatie dat bestaat uit geluiden, woorden en grammaticale regels.
Hulle leer ’n nuwe taal in die skool.
Kuns
Creatieve activiteiten zoals tekenen, schilderen en beeldhouwen.
Die kunsklas het baie pret gehad om kleure te meng.
Schoolactiviteiten en routines
Pouse
Een korte onderbreking van de lessen waarin studenten kunnen ontspannen en eten.
Die kinders speel graag buite tydens pouse.
Les
Een periode van onderwijs in een bepaalde vaardigheid of kennisgebied.
Die wiskunde les was vandag baie interessant.
Huiswerk
Taken die door de leraar worden opgegeven en thuis moeten worden gedaan.
Die leerder het sy huiswerk betyds voltooi.
Eksamen
Een test om de kennis of vaardigheden van een student te beoordelen.
Sy het hard gestudeer vir die eksamen.
Rapport
Een schriftelijk document dat de prestaties van een student in verschillende vakken weergeeft.
Sy ouers was trots op sy goeie rapport.
Sportdag
Een speciale dag op school gewijd aan sport en fysieke activiteiten.
Die leerder het aan verskeie items deelgeneem tydens die sportdag.
Skooluitstappie
Een georganiseerde reis buiten de school voor educatieve of recreatieve doeleinden.
Die klas het ’n skooluitstappie na die museum gehad.
Communicatie en interactie
Gesels
Informeel praten met iemand.
Die leerders gesels graag tydens pouse.
Vra
Iemand een vraag stellen.
Die leerder vra die onderwyser vir hulp met die huiswerk.
Antwoord
Een reactie op een vraag.
Die onderwyser gee ’n duidelike antwoord op die vraag.
Luister
Aandachtig horen wat iemand zegt.
Die leerders luister na die onderwyser se verduideliking.
Lees
Tekst bekijken en de betekenis ervan begrijpen.
Sy lees elke aand ’n boek voor slaaptyd.
Skryf
Tekens of woorden op papier zetten om een boodschap over te brengen.
Die leerder skryf ’n opstel oor sy gunsteling dier.
Praat
Met woorden communiceren.
Die leerders praat oor hul planne vir die naweek.
Het kennen van deze woorden en hun gebruik in zinnen zal je helpen om je beter thuis te voelen in een Afrikaanse schoolomgeving. Door deze woorden regelmatig te oefenen en in je dagelijkse gesprekken te gebruiken, zal je zelfvertrouwen en vaardigheid in het Afrikaans snel verbeteren. Veel succes met je taalstudie!